MAANDAG 30 JULI 1923. 157 Men kan deze zaak gerust overlaten aan Burgemeester en Wethouders, die, als iemand hun meedeelt, dat hij niet kan betalen, een onderzoek kunnen instellen, en, wanneer dan de omstandigheden zijn, zooals de heer van Stralen ze heeft ge schetst, den aanslag oninvorderbaar kunnen verklaren. De Voorzitter is van oordeel, dat men op belastinggebied algemeene ontheffingsbepalingen moet maken en niet bepalingen voor bepaalde categorieën en standen. Met gaat hierom, dat menschen, die naar een bepaald inkomen, dat zij in een vorig jaar hadden, zijn aangeslagen, maar in een zoodanigen toe stand zijn gekomen, dat zij de belasting niet kunnen betalen, moeten kunnen worden ontheven. Het werkloos zijn is op zich zelf geen reden om ontheven te worden van belasting betaling, maar wel het onvermogen wegens werkloosheid. Men kan een werkloozen procuratiehouder hebben, die toch wel degelijk belasting kan betalen, al is hij werkloos. Daarom moet de redactie zoo algemeen mogelijk zijn anders krijgt men verwarring en onbillijkheid. Het voorgestelde amendement van den heer van Stralen bevat een bepaling vol haken en oogen, en het zou zeer goed mogelijk zijn, dat daarop niet de Koninklijke goedkeuring verkregen werd. Jets anders is wat de heer van Stralen zeide: dat het den menschen niet altijd even gemakkelijk gemaakt wordt. Dan kan de heer van Stralen er Burgemeester en Wethouders op wijzen, dat zij toch niet te lastig moeten zijn ten aanzien van menschen, die werkelijk niet in staat zijn om te betalen. Daarmede is spreker het eens, maar de vrijstelling moet niet automatisch gaan, zooals de heer van Stralen voorstelt. Burge meester en Wethouders moeten aansprakelijk blijven en mocht men meenen, dat zij het den menschen te lastig maken, dan staat het den Raad altijd nog vrij om hen ter verantwoording te roepen. De heer van Stralen zegt, dat, al mocht zijn amendement eenigermate overbodig zijn, gelijk de heer Heemskerk meent, die overbodigheid in deze toch geen bezwaar kan opleveren. Spreker heeft in de practijk met dergelijke zaken kennis gemaakt; voor vele menschen, die sinds geruimen tijd reeds werkloos waren, heeft hij een verzoekschrift gericht aan den Directeur van de belastingen te Utrecht om ontheffing van de belasting wegens onvermogen en dan is dat verzoek in de meeste gevallen met succes bekroond, rnaar dan werd, als de menschen in Kamer 18 op het Raadhuis op denzelfden grond ontheffing van het schoolgeld gingen vragen, op dat verzoek afwijzend beschikt met de mededeeling, dat de ver ordening geen onlheifingsbepaling kent. De menschen blijven daardoor in de gedachte verkeeren, dat zij aan het schoolgeld vastzitten, te meer waar de bepaling van artikel 9 betreft de oninvorderbaarverklaring, niet de ontheffing. Bovendien zijn de menschen na het ontvangen van een dergelijke mededee ling geneigd, al kunnen zij werkelijk niet betalen en al moeten zij het op zeer noodige andere dingen uitzuinigen, hun school geld alvast te gaan betalen. Is het mogelijk, gelijk de Wethouder heeft gezegd, dat iemand een verzoek tot oninvorderbaarverklaring kan indienen bij Burgemeester en Wethouders, dan blijft het 't zelfde en is spreker geneigd zijn amendement in te trekken. Spreker vraagt dus in dien zin een toezegging van het College en zou het op prijs stellen, indien in het algemeen aan de bij de inning van het schoolgeld betrokken personen de mede deeling werd gedaan, dat in geval van werkloosheid niet zoo sterk op betaling van schoolgeld moet worden aangedrongen. De Voorzitter wil namens Burgemeester en Wethouders gaarne de toezegging doen, dat een dergelijk verzoek kan worden ingezonden en dan ernstig en eerlijk zal worden onder zocht, maar hij legt er nogmaals den nadruk op, dat werk loosheid op zich zelf geen reden behoeft te zijn tot vrijstelling van belastingbetaling en dat, indien iemand van den Directeur der belastingen te Utrecht vrijstelling van belasting krijgt, op zijn verzoek om ontheffing van schoolgeld niet per se dezelfde beslissing behoeft te vallen. De heer van Stralen trekt zijn amendement in. Art. 9 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aan genomen en de artikelen 10 tot en met. 12 worden achtereen volgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan genomen, waarna de geheele verordening zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. XVIII. Voorstel in zake het, bij wijze van proef, doen ophalen van schoolgelden bij eenige categorieën van schoolgeldplichtigen. (Zie Ing. St. No. 224). De beraadslaging wordt geopend. De heer Groeneveld juicht het toe, dat Burgemeester en Wethouders voorstellen deze proef te nemen, daarmede tot uitvoering brengende zijn twee jaren geleden verworpen voorstel. Als de schoolgelden worden opgehaald, is dat gemak kelijker voor de menschen en is een regelmatiger binnen komen van die gelden verzekerd. Spreker begrijpt echter niet waarom men ophoudt bij een inkomen van ƒ2000. Bedoeld is blijkbaar het werkelijk inkomen zonder den aftrek, niet het inkomen, waarnaar de menschen voor het schoolgeld zijn aangeslagen, en waar het herleiden van laatstgenoemd inkomen tot het werkelijk inkomen waarschijnlijk tot admi nistratieven rompslomp aanleiding zal geven, is het gemak kelijker het inkomen, waarnaar het schoolgeld is berekend, te nemen. Waarom zou men ophouden bij een inkomengrens van ƒ2000.en, als er eenmaal een incassodienst is, ook de beter gesitueerden daarvan niet gebruik laten maken? Hoe grooter het aantal menschen is, die van dergelijken dienst gebruik maken, hoe meer de kosten per geval dalen. Te vreezen is, dat, als deze dienst beperkt blijft tot het armere deel van de bevolking, de incassokosten van die lagere school gelden buitensporig hoog zullen zijn in vergelijking met de opbrengst. Ook zou het, nu men wekelijksche betaling gaat invoeren, veel meer gemak hebben opgeleverd als men het bedrag van de schoolgelden had vastgesteld op veelvouden van 52. De heer Heemskerk heeft indertijd reeds aangedrongen op een regeling, volgens welke wekelijksche betalingen van het schoolgeld zouden kunnen geschieden, omdat het voor vele menschen bezwaarlijk is het bij grootere gedeelten te betalen en daarvan dan ook niet veel te recht komt in vele gevallen. Spreker is nu door het voorstel van Burgemeester en Wet houders in het gelijk gesteld. Spreker is er tegen om de regeling ook uit te strekken tot personen met een hooger inkomen dan 2000.voor die is dat niet- zoo noodig. Is spreker eenigszins tevreden, dat er komt een regeling, volgens welke wekelijksche betaling geoorloofd zal zijn, hij is minder ingenomen met het voorstel om daartoe een ophaaldienst in te richten. Spreker had zich steeds voorgesteld een regeling, volgens welke een wekelijksche betaling zou kunnen plaats vinden op de school zelf, zoodat er dus geen onkosten mede gemoeid zouden zijn voor de gemeente zelf. Burgemeester en Wethouders achten het niet gewenscht met deze werkzaamheid te belasten de hoofden van de scholen, die toch reeds meer dan vroeger bezet zijn, maar spreker kan zich niet indenken, dat het voor de schoolhoofden, ge assisteerd door de klasse-onderwijzers, zoo moeilijk zal zijn om te zorgen voor het binnenkomen van de schoolgelden, wat vroeger aan bijna alle scholen gebeurde. Spreker gevoelt er niet veel voor om voor dit doel 6000.uit te trekken en daarom verzoekt hij Burgemeester en Wethouders om, voor het geval de inning niet aan de scholen kan plaats hebben, hij voorziet, dat het tot een wekelijksche inning zal moeten komen een andere regeling te overwegen, die voor de gemeente geen fmancieele lasten met zich brengt. De heer Groeneveld acht het verkeerd, dat volger.s het voorstel van Burgemeester en Wethouders de schoolgelden alleen zullen worden opgehaald bij degenen, die daartoe den wensch te kennen geven, omdat er vele menschen zijn, die uit nalatigheid of slordigheid niet een dergelijk verzoek doen, terwijl zij liever zouden zien, dat het geld bij hen werd gehaald. Spreker vraagt of het niet beter is, dat zij, die met het ophalen zullen worden belast, bij de ouders gaan vragen of zij zich voor dezen maatregel willen opgeven. De heer Wilbrink wenscht het verzoek van den heer Heemskerk, met wien hij het eens is, dat het tot een wekelijksche inning zal moeten komen, te onderstrepen, maar hij stelt tevens de vraag of het nu werkelijk niet mogelijk is, dat de schoolhoofden de inning op zich nemen. Het is hem bekend, dat sommige hoofden er absoluut geen bezwaar tegen hebben het te doen, omdat zij beseffen, dat het inrichten van een wekelijkschen ophaaldienst voor de gemeente moeilijkheden zou opleveren. Vooreerst kunnen de menschen, die met het ophalen zijn belast, niet precies zeggen wanneer zij bij de menschen komen, zoodat zij dezen niet altijd thuis zullen treffen, maar bovendien is het voor de ouders gemakkelijker, alszij 's Maandags het geld met de kinderen kunnen meegeven. De heer van der Lip zegt, dat Burgemeester en Wethou ders, ook thans nog evenals vroeger, weinig gevoelen voor een wekelijksche betaling van het schoolgeld, omdat huns inziens ook de minder gesitueerden wel per maand kunnen betalen. Het College heeft echter uitvoeiing gegeven aan een indertijd door den Raad aangenomen motie, waarin aan Bur gemeester en Wethouders werd verzocht een nadere regeling te ontwerpen, waardoor het mogelijk zou worden aan de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 13