MAANDAG 30 JULI 1923. 155
worden en dat de uitgebreid lager onderwijsscholen daaronder
zullen gaan lijden. Andere factoren komen hier in aanmerking
dan het schoolgeld. Bovendien, als men eens bij wijze van
proef berekeningen maakt, dan blijkt het schoolgeld voor de
uitgebreid lager onderwijsscholen altijd te blijven, soms zelfs
aanmerkelijk, beneden dat voor de andere genoemde onderwijs
inrichtingen, wat spreker met enkele voorbeelden toelicht.
Ook hebben deze sprekers uit het oog verloren, dat men
op het Gymnasium en de Hoogere Burgerscholen bovendien
nog staat voor de kosten van de boeken, wat men gerust kan
stellen op 60.per jaar; op de uitgebreid lager onderwijs
scholen worden de boeken kosteloos verstrekt.
Verder wijst spreker erop, dat er waarschijnlijk wel zal
komen een andere regeling van het schoolgeld voor Gymnasium
en Hoogere Burgerscholen; dat zal afhangen van wat het Rijk
doet voor de Rijksscholen; de gemeente zal daarin dan het
Rijk wel moeten volgen en nu zouden wij verkeerd uitkomen,
indien wij het schoolgeld voor het uitgebreid lager onderwijs
regelden naar het tegenwoordige schoolgeld van die onderwijs
inrichtingen, terwijl dat over korten tijd waarschijnlijk hooger
zal worden.
Spreker acht dit tarief billijk. Het is Zaterdagavond in een
artikel in »De Nieuwe Leidsche Courant" op goede gronden
verdedigd en spreker hoopt dan ook, dat het zal worden aan
genomen.
De heer Groeneveld heeft de juistheid van de mededeeling,
dat de totale opbrengst van het oude en die van het nieuwe
tarief ongeveer gelijk zullen zijn, in twijfel getrokken. Spreker
begrijpt niet, dat men altijd twijfelt aan de juistheid van
cijfers en mededeelingen, door het College verstrekt. Wij doen
toch dergelijke mededeelingen niet zonder grond. Spreker
heeft proefberekeningen laten maken onder andere voor de
school aan de Langebrug en voor die aan de Haverstraat, en
het resultaat was, dat men voor eerstgenoemde school kwam
tot een meerdere opbrengt van f 51.19 en voor de school
aan de Haverstraat tot een mindere opbrengt van f 58.43,
wat juist goed uitkomt. Daaruit blijkt de juistheid van de
mededeeling en spreker handhaaft die dan ook ten volle.
Het was trouwens ook de bedoeling om de opbrengst in
totaal dezelfde te doen blijven, want er was geen enkele reden
om nu alweer met een andere schoolgeldregeling te komen,
maar, waar in de wet de bepaling is geschrapt dat het be
drag van het schoolgeld vermindert in verband met bet aantal
schoolgaande kinderen, achtten Burgemeester en Wethouders
het gewenscht de verordening dienovereenkomstig te wij
zigen.
Spreker herinnert er aan, dat twee jaren geleden ditzelfde
onderwerp is besproken en de heer Meijnen toen dezelfde
speech heeft gehouden. Ook toen was de heer Meijnen bang
voor concurrentie tusschen Hoogere Burgerschool en de
uitgebreid jager onderwijs-scholen, terwijl hij thans vertelt,
dat het bezoek op de uitgebreid lager onderwijs-scholen zoo
toeneemt. Daaruit blijkt dus wel, dat zijn vrees van toen
geheel ongegrond is geweest.
Wat het amendement van den heer Knuttel aangaat, dit
strekt om voor de lagere inkomens een geheel andere regeling
te treffen; spreker kan niet overzien welken invloed even-
tueele aanneming van dat amendement op de opbrengst zou
hebben. Reeds op dien grond ontraadt spreker de aanneming,
maar bovendien acht hij de grens, welke de heer Knuttel
trekt, veel te hoog. Iemand met een inkomen van 1000.
kan wel degelijk een klein bedrag aan schoolgeld betalen.
Het is ook principieel verkeerd, dat de menschen zooveel
voor niets krijgen van de gemeenschap. In de laagste klassen
zijn het trouwens kleine bedragen en, als de heer Groeneveld
aanmerking maakt op het minimum bedrag van 5.80, dan
vergeet hij, dat rekening wordt gehouden met het aantal
kinderen in het gezin. Maakt men een vergelijking voor een
gezin met drie kinderen en één schoolgaand kind, dan werd
daarvoor vroeger betaald 5.— en nu 4.40. Stellen Burge
meester en Wrethouders een grens vast, waarbinnen ouders
vrij zijn van schoolgeld, dan komt er natuurlijk weer een
voorstel om die grens hooger te stellen, maar spreker ziet
geen enkele reden om de nog kort geleden getrokken grens
van 1000.te verhoogen. Spreker hoopt, dat de Raad de
motie-Meijnen en liet amendement-Knuttel zal verwerpen.
De heer Groeneveld handhaaft zijn amendement, omdat
hij geen enkele reden ziet om met een hooger schoolgeld aan
te vangen dan bij het oude tarief, te meer waar bij de
vaststelling van de bestaande verordening het schoolgeld voor
de laagste inkomenklassen ongeveer verdubbeld werd. Het
is mogelijk, dat bij de nieuwe regeling sommige gezinnen
minder gaan betalen, ma'ar spreker blijft bezwaar maken
tegen een verhooging van het minimum schoolgeld van ƒ5.
op 5.80. Hij wil de eerste inkomen-klasse laten betalen
volgens een tarief dat aanvangt met 5.voor 1 kind en
de tweede klasse laten betalen het schoolgeld, dat Burge
meester en Wethouders voor de eerste klasse voorstellen, en
zoo verder alle volgende inkomen-klassen een plaats laten
opschuiven.
De Voorzitter deelt mede 'van den heer Groeneveld het
volgende amendement ontvangen te hebben:
„Ondergeteekende stelt voor in tabel I te lezen
2 f 1000.— tot ben. ƒ1200.— ƒ5—, ƒ4.40, ƒ3.70, ƒ3.—, ƒ2.30.
3 /1200.— 1400.— 5.80, 5.10, 4.40, 3.70, 3.—.
en zoo vervolgens alle schoolgeldbedragen één inkomenklasse
op te schuiven."
Het amendement van den heer Groeneveld wordt voldoende
ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraad
slaging uit.
De heer Meijnen heeft niet tijdig genoeg vernomen, dat er
heden Raadsvergadering zou zijn en is doordat hij pas Zaterdag
avond 1.1. in de stad is teruggekomen, tot zijn spijt niet in
de gelegenheid geweest, zijn motie vroeger in te dienen.
Het bedrag van den kostenden prijs heeft spreker ontleend
aan het Ingekomen Stuk, dat voorafging aan de behandeling
van de verordening op de schoolgeldhelfing van 1921.
Wat betreft de verflauwing van de grenzen tusschen het
schoolgeld voor het U. L. O. en het schoolgeld voor Gymnasium
en Hoogere Burgerschool, spreker weet uit ervaring en heeft
ook van anderen vernomen, dat dit inderdaad een onge-
wenschten invloed heeft gehad op de keuze van de school.
Spreker blijft het betreuren, dat het tarief voor het U. L. O.,
ook in de tusschenbedragen van tabel II, bijvoorbeeld tusschen
ƒ3000.en ƒ8000.telkens nog wat klimt. Er zijn inder
daad gevallen, waarin het schoolgeld vpor het U. L. O. niet
alleen niet lager is maar zelfs iets hooger dan het schoolgeld
voor de Hoogere Burgerschool.
De heer Knuttel meent, dat de heer Meijnen de zaak op
haar kop zet.
Wanneer er eenmaal voor verschillenden aanleg verschil
lende soorten van scholen zijn en het volgen van die ver
schillende soorten onderwijs is niet kosteloos, zooals het
eigenlijk zou behooren, dan moeten al die soorten van onder
wijs althans even duur zijn voor de leerlingen, zoodat niemand
zal weerhouden worden zijn kinderen een onderwijs te doen
volgen dat voor hen geschikt is, omdat het duurder is dan
een ander soort van onderwijs. En nu wil de heer Meijnen
het verschil in schoolgeld gaan vergrooten om de kinderen
naar een bijzondere soort van onderwijs te drijven. Juist
wanneer het onderwijs op alle inrichtingen even duur is,
zal men zich bij het doen van een keuze veel meer laten
leiden door de geschiktheid van zijn kind voor bepaald
onderwijs en niet de voorkeur geven aan onderwijs, dat men
het deftigst acht, omdat het 't duurst is. Dat verschil moet
men wegnemen, niet vergrooten.
Wat spreker's amendement aangaat, acht hij het niet
noodig, dat men weet wat het verschil in opbrengst zal zijn,
omdat het een principieele kwestie is of men van iemand
met een bepaald inkomen nog schoolgeld zal heffen. Spreker
heeft zich bepaald tot een kleine verandering teneinde den
overgang niet al te groot te maken.
De beer van der Lip herhaalt, dat de vrees van den
heer Meijnen voor het uitgebreid lager onderwijs absoluut
ongegrond is. Volgens den heer Meijnen zijn er gevallen,
waarin het schoolgeld voor het uitgebreid lager onderwijs
en dat voor de Hoogere Burgerschool elkander zeer dicht
naderen, en zelfs gevallen, waarin het eerste hooger is dan
het tweede, maar spreker herinnert er aan, dat Burgemeester
en Wethouders in het Ingekomen Stuk er op hebben gewezen
hoe voorzichtig men in deze met vergelijkingen moet zijn,
omdat bij de bepaling van het schoolgeld voor de Hoogere
Burgerschool het zuivere inkomen geldt en de aftrek voor
kinderen slechts tot den 16-jarigen leeftijd wordt toegepast.
Uit staten, welke spreker als proef heeft laten opmaken, is
volstrekt niet gebleken, dat het schoolgeld voor het uitge
breid lager onderwijs hooger wordt dan dat voor het onderwijs
op de Hoogere Burgerschool, wel het tegendeel. Bovendien
is de heer Meijnen niet ingegaan op het argument, dat
spreker aan de kosten voor de boeken heeft ontleend.
Tegen het amendement van den heer Groeneveld, die alleen
het schoolgeld voor de 2de en 3de klasse wil verlagen, bestaat
het bezwaar, dat men dan een te groot verschil krijgt tus
schen de derde en de vierde klasse.
De heer Knuttel. Neen, hij laat alle klassen opschuiven.
De heer van der Lip kan de gevolgen dan zeker niet
overzien, want dan wordt de geheele schaal anders en ontraadt
alleen reeds op dien grond de aanneming van het amendement.
De heer Groeneveld zegt, dat de heer van der Lip ver-