154 MAANDAG 30 JULI 1923. tabellen staat: »1 kind". Dit moet zijn: »Geen of 1 kind". Dit met het oog op het geval, dat het kind zelf wordt aan geslagen. De heer -Groeneveld verklaart geen bezwaar te hebben tegen verhooging van de maxima der schoolgelden en de bezwaren van den heer Meijnen niet te begrijpen. Volgens de voorstellen van Burgemeester en Wethouders is de inkomstentabel verlengd en daardoor het maximum verhoogd. Een vergelijking tusschen de vroegere tabel en de thans voorgestelde is niet wel mogelijk; spreker heeft getracht een berekening te maken, maar heeft het moeten opgeven. De tegenwoordige tabel loopt tot een inkomen van 10800. terwijl dan het schoolgeld voor 1 kind bedraagt 120. dat cijfer is thans gebracht op 118.dus iets verminderd. Burgemeester en Wethouders stellen nu voor de tabel niet bij 10800 te doen ophouden, maar haar tot 14000.te doen doorloopen, waardoor het maximum-schoolgeld stijgt tot 140.Spreker begrijpt niet waarom de heer Meijnen er bezwaar tegen heeft, dat de grootere inkomsten wat meer betalen, want hij ziet niet in waarom iemand met een inko men van 100.000.niet meer schoolgeld zou moeten be talen dan iemand met een inkomen van f 14000.Spreker zou de tabel nog gaarne wat verlengd zien, maar daartegen bestaat bezwaar, omdat men niet verder mag gaan dan den kost prijs van het onderwijs, welke met 140.vrijwel is bereikt. Spreker verheugt er zich over, dat Burgemeester en Wet houders, terwijl zij de vorige maal tegen een voorstel van spreker om de tabel te verlengen allerlei bezwaren aanvoer den, thans zeiven voorstellen eenigzins verder te gaan. "Volgens den Wethouder zou dit tarief in totaal niet een hoogere opbrengst aan schoolgeld geven dan het vorige en hij baseert die meening op gemaakte proefberekeningen. Nu is het voor iemand, die niet beschikt over de gegevens, welke het gemeentebureau te zijner beschikking heelt, onmogelijk een vergelijking te maken, zoodat spreker geneigd zou zijn de juistheid van die mededeeling zonder meer aan te nemen, maar toch rijst er bij hem eenige twijfel of hier niet onbe wust de totaal-opbrengst wordt opgevoerd. Bij het tegen woordige tarief begint men bij een minimum van 5. maar nu heeft men daar 80 cent opgezet. Misschien komt men voor sommige gezinnen door de andere wijze van be rekening weer tot een verlaging, maar in elk geval is f 5.80 een verhooging van het minimum. Spreker zou dus met een lager bedrag willen aanvangen en in dien zin een voorstel willen doen. Uit de stukken blijkt, dat de Schoolcommissie ten deze aan zijn zijde staat. De heer Eerdmans heeft met veel instemming geluisterd naar den heer Meijnen, aan wiens argumenten hij nog iets wenscht toe te voegen. Het is voor de gemeente in het algemeen van groot belang, dat personen, die eenigszins over vermogen beschikken, hier onderwijs kunnen vinden, dat niet te duur is, die niet worden afgeschrikt door hooge schoolgelden om zich hier te vestigen. Dit geschiedt misschien reeds eenigermate door de belasting, maar men moet dat in geen geval in de hand gaan werken door een verhooging der schoolgelden. Het is voor de geheele burgerij van belang, dat dat niet geschiedt. De heer Knuttel heeft zich verwonderd over de beschou wingen van den heer Meijnen, die zich geroepen gevoelt om te pleiten voor ontlasting van juist degenen, die over hooge inkomens beschikken. Spreker is in beginsel ervoor, dat het onderwijs geheel kosteloos is voor iedereen, maar zoolang men gebonden is aan zekere progressie bij de inkomsten belasting, waarboven men niet gaan kan, moet omgezien worden naar andere hulpmiddelen om in het tekort te voor zien, en bij deze soort heffing, zoolang zij bestaat, een zoo hoog mogelijke progressie toegepast worden. Het bezwaar, dat het schoolgeld voor het U. L. O. zoo weinig zou verschillen met het schoolgeld voor Gymnasium en Hoogere Burgerschool, acht spreker van weinig beteekenis. De practijk is, dat menschen met hooge inkomens gewoon zijn hun kinderen te sturen naar Gymnasium of Hoogere Burgerschool, onverschillig of zij daarvoor geschikt zijn dan wel niet, en dat de hoogte van de schoolgelden daarbij geen gewicht in de schaal legt. Spreker meent verder, dat, nu de herziening van deze tarieven aan de orde is, de Raad de gelegenheid moet aan grijpen om die tarieven aan den anderen kant wat korter te maken, dat wil zeggen, om de inkomens, waar beneden geen schoolgeld verschuldigd zal zijn, wat te verhoogen. Spreker zou de inkomens beneden f 1400.geheel willen vrijstellen, zoodat van inkomens van f 1400.tot 1600.— worden geheven de bedragen, die in de tabellen zijn aangegeven voor inkomens van f 1200.tot 1400.en verder overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Het amendement van den heer Knuttel luidende: Ondergeteekende stelt voor in de verordening tot heffing van schoolgeld voor het Lager Onderwijs te lezen in art. 5. Tabel I. Schaal 1 beneden 1400 2 1400—1600 7.20 3 1600—1800 10.50 enz. volgens het voorstel. Tabel II. Schaal 1 beneden 1400 2 ƒ1400—1600 ƒ9.- 7.87 ƒ6.75 ƒ5 62 ƒ4.50 3 ƒ1600—ƒ1800 13.12 11.50 9.87 8.25 6.62 wordt voldoende ondersteund en maakt mitsdien een onder werp van beraadslaging uit. De heer Oostdam vindt het aantrekkelijke van de motie van den heer Meijnen niet zoozeer in de verandering van de tabel aan de bovenzijde als wel in de poging, welke daarmede wordt gedaan om het tarief voor het uitgebreid lager onderwijs iets te verlagen. Voor menig kind zou het beter zijn, indien het niet ging naar Hoogere Burgerschool of Gymnasium, waar het vele dingen leert, welke voor zijn later leven ballast zijn, maar naar de uitgebreid lager onderwijs-school, waar het omtrent vele dingen, welke voor zijn ontwikkeling van groot belang zijn, degelijke kennis kan opdoen. Men kan dat bevor deren door het uitgebreid lager onderwijs goedkooper te maken en daarom zal spreker zijn stem aan de motie-Meijnen geven. De heer van der Lip zegt, dat de heer Meijnen niet bevreesd behoeft te zijn, dat het voor spreker, nu hij spoedig als Wethouder zal aftreden, onaangenaam zal zij u, indien de motie wordt aangenomen, omdat daaruit nog eenig werk voor hem zou voortvloeien. Indien door aanneming der motie een geheel andere schaal moet worden ontworpen, zal spreker zoo vrij zijn dien arbeid aan zijn opvolger over te laten. Bovendien zou spreker niet willen, dat men verbeteringen, welke men noodig achtte, om persoonlijke redenen achterwege liet. Uit dat oogpunt heeft spreker geen bezwaar tegen de motie, maar wel moet hij er bedenking tegen maken, dat men, terwijl de stukken expres acht dagen tevoren zijn rondgezonden, hier plotseling met allerlei motie's en amendementen komt zonder die van tevoren aan Burgemeester en Wethouders te hebben kenbaar gemaakt. Spreker betreurt het, dat de heer Meijnen hierin voorop gaat, en hij spreekt de hoop uit, dat zijn opvolger voor dergelijke verrassingen gespaard zal blijven. Wat de motie zelf betreft, spreker kan het sustenu van den heer Meijnen, dat het verkeerd is meer schoolgeld te heffen dan het aandeel van de gemeente in den kost prijs per leerling, niet onderschrijven. Er ligt niets onbillijks in, dat men bij de regeling van het schoolgeld rekening houdt met het bedrag, dat per leerling door Rijk en gemeente samen wordt uitgegeven. Het geval, dat de heer Meijnen stelt, dat iemands kind slechts een bepaald bedrag aan onderwijs kost, maar de ouders meer moeten betalen, omdat daardoor moet worden tegemoetgekomen in de kosten van kinderen van onvermogende ouders, gaat dan ook niet op, want er is geen enkel geval, waarin ouders meer betalen dan hun kind aan onderwijs kost, als men daaibij ook maar rekening houdt en dit is toch niet meer dan billijk met hetgeen het Rijk bijdraagt in de kosten. De wet laat, dat trouwens toe, men mag niet gaan boven den totalen kostprijs, welke globaal berekend in deze gemeente voor het lager onderwijs ƒ170.— en voor het uitgebreid lager onderwijs 260.per leerling bedraagt. Bovendien, mag men hierbij ook niet letten op de vele uitgaven, welke de gemeente doet voor het lager onderwijs en welke niet in den genoemden prijs begrepen zijn, namelijk de zeer groote uitgaven voorden bouw en de inrichting van bijzondere scholen Dat zijn toch ook kosten, die de gemeente maakt ten behoeve van het lager onderwijs. Spreker vindt geen reden, waarom men met de progressie zou moeten ophouden bij een inkomen van 10800.Aan zoo'n schaal moet natuurlijk eens een eind komen, maar f 10800.— is een te laag bedrag om daarbij uit te scheiden. Spreker kan niet inzien, dat men te veel vraagt als men iemand met 14000.inkomen en één kind een schoolgeld van 140.— laat betalen. De heer Eerdmans bepleit een matig schoolgeld om Leiden als woonplaats aantrekkelijk te maken, maar wat is een matig schoolgeld? De voorgestelde schaal gaat naar sprekers inzicht niet te ver. De heeren Meijnen en Oostdam hebben voornamelijk bezwaar tegen de verhooging van het schoolgeld bij het uitgebreid lager onderwijs, want op die manier zal dat schoolgeld te dicht naderen het schoolgeld van Gymnasium en Hoogere Burgerschool. Spreker koestert niet de vrees, dat daardoor de trek naar Gymnasium en Hoogere Burgerschool zal vergroot 6.30 9.20 5.40 7.90 4.50 6.60 ƒ3.60 5.30

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 10