122
tot 30 April 1922 en werd verder geacht telkens voor den
tijd van één jaar te zijn verlengd, indien zij niet drie
maanden tevoren door een der partijen werd opgezegd.
Aangezien de heer Snoek van deze bevoegdheid geen gebruik
heeft gemaakt, is hij tot 1 Mei 1924 aan het contract
gebonden.
Intusschen ontmoet het bij ons College, nu de gelegen
heid bestaat de woning aanstonds weder te verhuren, geen
bezwaar, aan het verzoek van adressant gevolg te geven.
Yan de gegadigden, die zich hebben aangemeld, komt o. i.
het meest in aanmerking de Wed. D. VerzijdenWillemsen.
Zij is bereid een huurprijs van 260.per jaar te betalen
d. i. dus iets meer dan de tegenwoordige huurprijs en
neemt genoegen met de gebruikelijke voorwaarden. De
woning zal voorts worden aanvaard in den toestand, waarin
zij thans verkeert.
Aan het nader van den heer Snoek ingekomen verzoek
om niet tot tusschentijdsche ontbinding van de huurover
eenkomst over te gaan, doch toestemming tot onderver
huring te verleenen, kan niet worden voldaan. Het verdient
de voorkeur, dat de gemeente zelf de woning rechtstreeks
verhuurt.
In overeenstemming met het advies van de Commissie
van Fabricage geven wij Uwe Vergadering mitsdien in over
weging
A. te besluiten de ingevolge het raadsbesluit van 29
Augustus 1921 met I. Snoek gesloten overeenkomst betref
fende de verhuring van de bovenwoning van het perceel
Vischmarkt Ho. 18 te doen eindigen, ingaande op een door
ons College te bepalen datum
B. genoemde bovenwoning tot 30 April 1924, ingaande
op een door ons College te bepalen datum, tegen een jaar-
lijkschen huurprijs van 260.te verhuren aan de Wed.
D. VerzijdenWillemsen, met bepaling, dat de huur geacht
wordt daarna telkens voor den tijd van één jaar te zijn
verlengd, indien zij niet drie maanden te voren door een
der partijen schriftelijk is opgezegd en dat de woning wordt
aanvaard in den toestand waarin zij thans verkeert en
verder onder de gebruikelijke voorwaarden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
H°. 231. Leiden, 24 Juli 1923.
In verband met een voorgenomen verbouwing van het
zuidelijke gedeelte van het perceel aan den Haarlemmerweg
alhier, kadastraal bekend Sectie K Ho. 2699, verzoekt de
firma J. C. van der Loo, dat de reeds gedempte sloot ge
legen tusschen dit perceel en den Haarlemmerweg, voor
zoover zij aan adressant toebehoort, in eigendom aan de
gemeente worde overgedragen, waardoor aan het bepaalde
bij art. 1 der bouwverordening ten opzichte van dezen bouw
zal zijn voldaan.
Tegen inwilliging van dit verzoek bestaat noch bij ons
College, noch bij de Commissie van Fabricage bezwaar.
Wij geven U mitsdien in overweging te besluiten, den
grond (gedempte sloot) aan den Haarlemmerweg alhier,
gelegen vóór het perceel kad. bekend Sectie K Ho. 2699,
voor zoover die grond aan adressant toebehoort, op de
hierbij gevoegde teekening in rood aangegeven, zonder
eenige kosten voor de gemeente in eigendom en onderhoud
bij de gemeente over te nemen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
H°. 232. Leiden, 24 Juli 1923.
Het is ons gebleken, dat de redactie van het eerste lid
van artikel 1 der verordening, betreffende het toelaten van
kinderen tot lichtbeeldenvertooningen, niet bevorderlijk is
aan een doeltreffende toepassing dier bepaling en dat daar
door in sommige gevallen een strafrechtelijke vervolging
achterwege moet blijven, niettegenstaande in strijd met de
duidelijke bedoeling van dit voorschrift gehandeld is. Het
aangehaalde artikel, voorzoover hier van belang, luidt:
„het is aan ondernemers verboden tot de van hunnentwege
gegeven Lichtbeeldenvertooningen kinderen toe te laten".
Het is nu voorgekomen, dat, ter zake van overtreding van
deze bepaling proces-verbaal werd opgemaakt, hetgeen ge
schiedde tegen den bioscoopchef van een bioscooptheater
te dezer stede. Echter bleek strafrechtelijke vervolging van
dezen niet mogelijk, aangezien hij niet was de „ondernemer"
en de vertooning niet van zijnentwege gegeven werd. Waar
volgens de meening van den Ambtenaar van het Openbaar
Ministerie bij hef Kantongerecht, alhier, ook de ondernemer,
die ten tijde van het plegen der overtreding niet in het
theater aanwezig was, niet strafrechtelijk aansprakelijk was
te achten, bleef de overtreding ongestraft. De moeilijkheid
om de verordening toe te passen wordt voorts nog vergroot,
wanneer, zooals in deze gemeente het geval is, een of meer
bioscooptheaters geëxploiteerd worden door eene naamlooze
vennootschap, in wier dienst dan degene, die men geneigd
zou zijn als den ondernemer aan te merken, als directeur
werkzaam is.
Ten einde de hierboven kortelijk aangegeven, in de te
Uwer inzage liggende stukken nader omschreven, bezwaren
uit den weg te ruimen, is het o. i. gewenscht, dat in de
verordening niet langer wordt gesproken van de onderne
mers en de van hunnentwege gegeven voorstellingen, doch
dat zonder meer verboden wordt kinderen tot openbare
lichtbeeldenvertooningen toe te laten. In elk afzonderlijk
geval zal dan moeten worden vastgesteld, wie, als belast
met de toelating van het publiek, voor de naleving van de
verordening en dus ook voor eventueele overtredingen,
aansprakelijk is te achten.
Wij geven U op grond van het bovenstaande in over
weging over te gaan tot vaststelling van de navolgende
verordening
VERORDENING,
houdende wijziging van de verordening van 14 Januari 1915,
(Gemeenteblad No. 2) betreffende het toelaten van kin
deren tot Lichtbeeldenvertooningen, laatstelijk ge
wijzigd bij verordening van 7 Juni 1920
(Gemeenteblad No. 29).
Eenig Artikel.
Het eerste lid van artikel 1 van bovengenoemde veror
dening wordt gelezen als volgt:
„Het is verboden tot openbare lichtbeeldenvertooningen
kinderen toe te laten."
De Commissie voor de Strafverordeningen,
H. C. de Gijselaar, Voorzitter.
E. Schotman, Secretaris.
Aan den Gemeenteraad.
H°. 233. Leiden, 24 Juli 1923.
Het is U bekend, dat sinds eenigen tijd o.a. muziek en
zang draadloos, door middel van z.g. radiotoestellen, van
de eene naar de andere plaats kunnen worden overgebracht.
Dit geschiedt onder meer ook in voor het publiek toegan
kelijke localiteiten, als bedoeld in artikel 1 van de veror
dening op vergunnings- en verlofslocaliteiten en logementen.
Hu bepaalt art. 2 dezer verordening, dat het den houder
van zulk een inrichting verboden is om, zonder verkregen
ontheffing, in die inrichting, op een daarbij behoorende
stoep of een daarbij behoorend terras, of in eenige daarbij
behoorende andere open ruimte, muziek te maken of toe
te laten, dat aldaar muziek gemaakt wordt. Volgens de
bedoeling van deze bepaling is daar dus ook het geven van
radioconcerten zonder vergunning van den Burgemeester
verboden. Volgens de woorden van het artikel echter niet.
Immers in gevallen, als hier bedoeld, maakt de houder in
zijn inrichting of de daarbij behoorende ruimte geen muziek,
noch laat hij toe, dat aldaar muziek gemaakt wordt, want
de muziek wordt elders, ver buiten de inrichting, gemaakt
en slechts in de localiteit ten gehoore gebracht. Het komt ons
daarom wenschelijk voor, in genoemd artikel niet te spreken
van het „maken", doch van het „ten gehoore brengen" van
muziek.
Een soortgelijke wijziging behoort ook de verordening op
openbare vermakelijkheden en bijeenkomsten te ondergaan.
Deze bepaalt in artikel 1 o. m., dat het zonder vergunning
van den Burgemeester verboden is tooneelvoorstellingen of
andere vertooningen, muziek- of zanguitvoeringen, dans
partijen of eenige andere vermakelijkheid tot welke de
toegang voor het publiek om niet of tegen betaling open
staat, aan te kondigen, te geven of te doen plaats hebben.
Daaraan ware nu toe te voegen, dat onder het geven of
doen plaats hebben van muziek- of zanguitvoeringen, als
bovenbedoeld, het ten gehoore brengen of doen brengen van
muziek of zang door middel van z.g. radiotoestellen wordt
begrepen.
Wij geven U mitsdien in overweging over te gaan tot
vaststelling van de navolgende verordeningen:
f