MAANDAG 30 APRIL 1923.
85
kleine blokken van boven- en benedenwoningen, desnoods
étagewoningen, evengoed als door enkele ééngezins-villa's.
Aangezien echter het plan reeds geheel voor elkaar is en
het wenschelijk is, dat het zoo spoedig mogelijk wordt uitge
voerd, vindt spreker in zijn bezwaar, zoo even uiteengezet,
geen aanleiding om zijn stem aan het voorstel te onthouden.
De beraadslaging wordt gesloten, waarna zonder hoofdelijke
stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en
Wethouders wordt besloten.
XIV. Voorstel in zake de reorganisatie van den Markt- en
Havendienst.
(Zie Ing. St. No. 133.)
De beraadslaging wordt geopend.
De beer Knuttel acht de hier voorgestelde oplossing, die
gegeven wordt aan de reorganisatie van dezen dienst, een
buitengewoon mager einde van den buitengewonen ophef, die
van deze zaak is gemaakt. Eerst wilden Burgemeester en
Wethouders daarvoor een bepaalden praeadviseur hebben;
toen moest de heer Romaneske nog eenige maanden blijven
om dit te bedenken. Spreker meent, dat onmiddellijk toen
de Directeur en de onder-Directeur weggingen, dit besluit had
genomen kunnen worden.
De heer Kooistra maakt er bezwaar tegen, dat in dit
Ingekomen Stuk op geen enkele wijze wordt aangetoond, wat
de dienst van het personeel van dezen dienst was vóór de
reorganisatie en wat die zal zijn, wanneer de reorganisatie
baar beslag zal gekregen hebben. Dat dient men toch te weten,
wil men kunnen beoordeelen of het voorgelegd plan goed is.
Medegedeeld wordt, dat de plaatsen van een tweetal ambte
naren, die den dienst verlaten, niet meer zullen worden aan
gevuld; verder wordt in het geheel geen toelichting gegeven;
alleen wordt nog een enkel woord gesproken over één persoon.
Maar over de regeling van den dienst op zich zelf wordt in
de stukken niets gezegd, zoodat de Raadsleden zich zeiven
maar een oordeel moeten vormen of de reorganisatie al dan
niet naar behooren geschiedt. Spreker vraagt aan den Wet
houder hem ir. te lichten omtrent de wijze, waarop de dienst
voorheen werd uitgevoerd, en omtrent de toekomstige regeling
van den dienst.
De heer Elkerbout herinnert er aan, dat hij bij de be
grooting, toen deze zaak aan de orde kwam, zich vrij Sterk
vóór de opheffing van de betrekking van directeur heeft
verklaard. Hij heeft thans een nader onderzoek ingesteld en
op grond daarvan kan hij zich met dit voorstel van Burgemeester
en Wethouders ten volle vereenigen.
De heer Sijtsma wil nu eens aan Burgemeester en Wet
houders, waar dezen werkelijk komen met een reorganisatie
voorstel, dat eenige bezuiniging zal geven, daarvoor zijn er
kentelijkheid betuigen, al vindt bij, evenals de heer Knuttel,
dit praeadvies zeer mager. Bij een vorige gelegenheid heeft
spreker het verbinden van dezen dienst met een anderen be
pleit en nu zeggen Burgemeester en Wethouders kortweg,
dat dat niet kan, maar gaarne had hij die afwijzing nader
toegelicht gezien. De opheffing van de betrekking van adjunct
directeur geeft wel eenige besparing, maar indien het mogelijk
was geweest dezen dienst te koppelen aan dien van den
Gemeente-ontvanger, dan had men zelfs den directeur kunnen
missen en dus een grooter besparing verkregen. Alvorens
zijn stem aan dit voorstel te geven, wenscht spreker te ver
nemen waarom verwezenlijking van zijn denkbeeld niet
mogelijk is.
De heer Heemskerk is, in tegenstelling met de heeren
Knuttel en Sijtsma, van meening, dat men bij aanneming van
dit voorstel van Burgemeester en Wethouders al flink aan
het reorganiseeren zal zijn. Het geldt hier een betrekkelijk
kleinen dienst met een niet al te groot personeel en waar
Burgemeester en Wethouders nu met een voorstel komen, waar
door op dien dienst twee menschen kunnen worden bezuinigd,
is dat een ernstig plan tot reorganisatie en mag men niet
beweren, dat van zulk een plan eigenlijk geen sprake is.
Burgemeester en Wethouders toonen hier wel degelijk een
ernstigen wil tot bezuinigen.
Wat betreft het denkbeeld van den heer Sijtsma om dezen
dienst bij een anderen tak van dienst onder te brengen, ten
einde daardoor een nog grooter bezuiniging te verkrijgen, meent
spreker, dat nu voortaan aan het hoofd van dezen dienst
slechts een directeur zal staan, zonder een adjunct, de uit
voering van het denkbeeld van den heer Sijtsma geen grootere
bezuiniging zou brengen, vooral ook omdat dan bij dien
anderen tak van dienst, waarvan deze dienst een onderdeel
zou worden, weer iemand zou moeten worden geplaatst,
speciaal met dat onderdeel belast. In het belang van de
zuinigheid zal spreker met het voorstel van Burgemeester en
Wethouders meegaan.
De heer Eerdmans is Burgemeester en Wethouders dankbaar
voor het voorstellen dezer regeling doch betreurt het, dat
Burgemeester en Wethouders handhaven den titel van
«Directeur" en niet voorgesteld hebben den titel «Markt- en
Havenmeester", het oude, mooie Hollandsche woord.
Spreker wil verder een enkel woord spreken over de
indeeling van de brugwachtershuisjes. Deze zaak staat thans
wel niet ter beoordeeling van den Raad, maar spreker wil
haar noemen om de aandacht van den nieuwen functionaris
daarop te vestigen. De indeeling van de brugwachtershuisjes
is thans niet practisch meer en daarin zal wijziging dienen
gebracht te worden, daar sommige bruggen nu veel meer
open moeten.
De heer Pera meent naar aanleiding van de critiek, die
vernomen is, de vraag te mogen stellen: wanneer kan het
nu eens een keer goed wezen? Spreker meent te mogen
zeggen, dat van de nu voorgestelde reorganisatie een ver
mindering van uitgaven van beteekenis te wachten is.
Wat betreft de indeeling van het werk in het algemeen
kan gezegd worden, dat, zooals de zaak in den laatsten tijd
loopt, daarin niet veel verandering zal komen. Dit zit hierin,
dat de adjunct-directeur reeds sinds langen tijd zeer weinig
uitgevoerd heeft; evenmin de ontslagen rechercheur. Er is
in den laatsten tijd reeds een verandering gekomen in de
regeling der werkzaamheden, die van beteekenis is, en
waaraan men zich vrijwel kon aansluiten bij het vaststellen
der nieuwe regeling.
Er is gevraagd, of deze dienst niet ondergebracht zou
kunnen worden bij een anderen dienst. In de Ingekomen
Stukken is reeds met nadruk geconstateerd, dat deze dienst
de volle werkkracht noodig heeft van één persoon en dat
geen chef van een anderen dienst tevens hiermede zou kunnen
belast worden.
De markt- en havendienst behoort een goede leiding te
behouden, opdat er geen moeilijkheden ontstaan.
Wat de regeling van den dienst in de toekomst betreft,
zijn Burgemeester en Wethouders eenigszins gebonden aan
het oordeel en de inzichten van den te benoemen directeur.
Men kan nu wel algemeene gegevens vaststellen, maar de
bijzondere regeling zal onwillekeurig aan dien nieuwen titularis
moeten worden overgelaten.
De Voorgestelde inperking der werkkrachten kan de Raad
zonder bezwaar aanvaarden, want Burgemeester en Wethouders
vertrouwen, dat ook na aanneming van hun voorstel de rege
ling in de toekomst zal kunnen blijven werken. Als leider
van den dienst is noodig een wakker man, iemand met
oordeel en overleg en met tact om met menschen om te
gaan. Krijgt men zoo iemand daarvoor zal moeite worden
gedaan dan zal men in de toekomst met de leiding
tevreden kunnen zijn.
Wat den titel van «directeur" aangaat, zooals in het Inge
komen Stuk reeds is medegedeeld, hebben Burgemeester en
Wethouders geen termen kunnen vinden af te wijken van
den hier ter stede bestaanden regel, dat de hoofden van de
takken van gemeentedienst den titel van «directeur" dragen,
te meer niet, omdat er stemmen zijn opgegaan, die dat
onaangenaam zouden hebben gevonden.
De indeeling der brugwachtershuisjes is, zooals bereids
werd opgemerkt, een der punten, welke door den nieuwen
directeur zullen zijn te regelen. Deze zal, als hij den geheelen
dienst kan overzien, een regeling moeten ontwerpen en
daarbij rekening moeten houden met de bezwaren, welke
zich voordoen. Burgemeester en Wethouders hebben, toen
zij een eri ander nagingen, reeds ondervonden, dat er moeie-
lijkheden zijn, waaraan men oppervlakkig niet denkt, maar
waarmede bij een dienstregeling wel degelijk rekening dient
te worden gehouden.
De heer Kooistra zegt door den Wethouder niet voldoende
te zijn ingelicht omtrent de dienstregeling. Uit ingewonnen
informatie's is hem gebleken, dat de drie havenrechercheurs,
om wie de geheele dienst draait, bij eventueele ziekte of bij
verlof niet kunnen worden vervangen. Is er een ongesteld,
dan moeten twee menschen den dienst in zijn vollen omvang
uitvoeren. Het is namelijk bij dezen dienst niet mogelijk een
plaatsvervanger te lalen invallen, omdat men voor het leeren
van den dienst 6 tot 9 maanden noodig heeft. Wanneer men
nu denkt aan de mogelijkheid, dat èèn dezer drie rechercheurs
ziek wordt, vraagt men zich af: wie moet in dat geval den
dienst doen? De adjunct-directeur, die de markt opging om
het geld op te halen en een deel van den rechercheursdienst
verrichtte den laatsten tijd deed hij dat werk niet meer
en werd dit aan de rechercheurs opgedragen is er niet
meer. Er zijn nu slechts drie rechercheurs, die den geheelen
practischen dienst waarnemen, die toezicht houden op alle