MAANDAG 12 MAART 1923. 53 Wat de vraag van de cultuurbelangen betreft, is spreker het met den heer Knuttel niet eens. Het is een kwestie van smaak. Ais men bij dit plan 20 kunstenaars haalt, zullen zij het met elkander niet eens worden. De heer Knuttel. Zonder één uitzondering zullen zij dien gevel afkeuren. De heer Dubbeldeman zegt, dat dit afhangt van de vraag welke klasse van kunstenaais men er bij haalt. Haalt men er menschen bij, die evenaarden aan de bekwaamheid van dezen teekenaar, dan zullen zij het waarschijnlijk niet eens kunnen worden over dezen gevel, maar evenmin 20 kunste naars van een hoogere orde over een gevel door huns gelijke ontworpen. Spreker juicht het toe, dat men een dergelijk werk aan een ambtenaar van de gemeente heeft kunnen opdragen, omdat daarin een bewijs ligt, dat er onder de ambtenaren zijn, die iets kunnen praesteeren. Men moet dat niet afbreken, maar aanwakkeren. De heer Knuttel. Wat een onbeschaafdheid! De heer Dubbeldeman zegt, dat het niet aangaat hem on beschaafd te noemen, als hij het met den smaak van den heer Knuttel niet eens is. De heer Oostdam heeft met belangstelling van dit voorstel kennis genomen, omdat daardoor in een lang gevoelde behoefte zal worden voorzien. De bestaande toestand is niet mensch- waardig te noemen en het politiepersoneel heeft er recht op, in een behoorlijke omgeving zijn werk te kunnen verrichten. Spreker acht echter de plaats, waar het nieuwe bureau moet komen, niet gelukkig gekozen men krijgt daar allerhande dienstvertrekken, welke ten slotte alleen aan de voorzijde en door eenige zeer nauwe poortjes te bereiken zullen zijn; men heeft er ook niet een flinke terreinindeeling kunnen krijgen; zelfs zal er een stuk van het gebouw der Bank van Leening afgenomen moeten worden. Men zal daar ter plaatse geen politiebureau kunnen krijgen, dat in lengte van tijd voldoende zal blijken te zijn. Spreker wil de aandacht vestigen op het terrein op den hoek van de Eerste Binnenvestgracht, waar zich de sociëteit «Amicitia" bevindt. Dit terrein zal de gemeente waarschijnlijk op 1 Januari 1925, wellicht nog vroeger, weder te harer beschikking kunnen krijgen. Daar zou men kunnen stichten een gebouw, waarin voldoende licht en lucht zouden kunnen komen, terwijl er alleszins gelegenheid zou zijn voor uitbreiding. Ook is dit terrein veel meer centraal gelegen dan het terrein, dat Burgemeester en Wethouders gekozen hebben. Ook heeft spreker nog gedacht aan Gravenstein, maar het zou te duur worden, indien men dergelijk oud gebouw ge steld het ware er geschikt voor moest gaan inrichten voor politiebureau. Indien men echter zou moeten blijven bij het door Burge meester en Wethouders gekozen terrein, laat men dit dan toch niet roekeloos gaan verkleinen door er ook een dienst woning te bouwen, die volstrekt niet noodzakelijk kan genoemd worden, blijkens hetgeen de Commissaris van Politie er zelf over zegt. Deze heeft er zelfs niet heel veel zin in om daar te gaan wonen; de dienst kan evengoed loopen, zegt hij, want het zou al heel dwaas zijn om te veronderstellen, dat de chef daarvoor in het gebouw zou moeten wonen. In de Stukken wordt er ook op gezinspeeld, dat, wanneer een toekomstige Commissaris van Politie er niet zou willen wonen, wel een Inspecteur de woning zal kunnen betrekken, maar dan zal de gemeente een lagere vergoeding voor de huur krijgen en men zou verder iemand gaan noodzaken een wellicht voor hem te groot huis te betrekken, wat ook niet aangenaam is. Door den aard van zijn betrekking is spreker in de ge legenheid geweest in meerdere steden politiebureaux te zien en onder deze zijn er vele, ook uit den nieuweren tijd, waar de Commissaris van Politie er niet inwoont. Spieker is dus tegen het bouwen van een dienstwoning voor den Commissaris en zal daarom het voorstel van de heeren Splinter en Sanders steunen. Wat de schoonheid van den gevel aangaat, toen spreker de plannen op de Leeskamer zag, dacht hij, dat het voorloopige schetsteekeningen waren om te laten zien hoe het ongeveer kon worden. Geen oogenblik is bij hem de gedachte opge komen, dat dit definitieve plannen waren. Alvorens zich er zoo scherp over uit te laten als de heer Knuttel deed, bij wien hij zich aansluit wat de bevordering van de schoonheid aangaat, zal spreker de definitieve plannen afwachten. Hij acht het niet noodig direct de hulp in te roepen van een groot bouwmeester van elders. Wanneer de mogelijkheid bestond dat men toch een goed ontwerp kreeg, gemaakt door de krachten, die zich te Leiden bevinden, zou spreker daaraan de voorkeur geven, zoowel in het belang van de opleiding als ter aanmoediging van de jonge architecten. In ieder geval moet er gezorgd worden, dat in dit gebouw, dat een monu mentaal karakter behoort te dragen, iets moois wordt aan geboden; men mag geen bewijs van onmacht geven. De heer Huurman wenscht ook een paar opmerkingen te maken teneinde eenig licht te ontsteken, omdat men door al het licht, dat ontstoken is, onder anderen door de heeren Knuttel en Oostdam, gevaar loopt blind te worden. De heer Oostdam stelt de vraag of Gravenstein niet een geschikt gebouw zou wezen om voor politiebureau te worden ingericht, maar spreker denkt, dat de heer Knuttel in woede zou ont steken, wanneer werd voorgesteld Gravenstein voor dat doel te verbouwen. Er is gesproken van een prijsvraag, maar spreker stelt de vraag of een politiebureau een monumentaal gebouw moet zijn, zooals een museum of een Gehoorzaal, dat men van heinde en verre komt zien zooals een gebouw, door Berlage of de Bazel gemaakt. Als de ambtenaren van de gemeente een ontwerp voor een gebouw, bestemd voor den gewonen dienst, niet kunnen maken, begrijpt spreker niet wat de gemeente met dien staf van ambtenaren en teekenaren moet doen. Dit plan is niet van den eerste den beste, zooals beweerd wordt: het is gemaakt door een ambtenaar, die den Directeur van Gemeentewerken in het architectonisch gedeelte van diens taak bijstaat, en waar het er met het oog op het doel, waar voor het bestemd is, mag wezen, gaat het te ver te zeggen, dat die ontwerper voor dat werk niet deugt en dat men daarvoor een van de weinige groote kunstenaars moet halen. Wat betreft de horizontale lijnen, het is tegenwoordig de smaak om gebouwen in horizontale lijnen te ontwerpen. De een zegt: »men mag dat alleen doen, als het gebouw geheel in dien trant wordt gebouwd", de ander denkt er weer anders over, maar in elk geval gaat het niet aan om dit ontwerp zoo naar beneden te halen als gedaan is door men schen, die er iets van meenen te weten doch niet bepaald kunstenaars in dit vak zijn. De heer Knuttel moge een buitengewoon knap man zijn, de menschen van Gemeente werken zijn beter in staat daarover te oordeelen dan hij. Met het betoog van den heer Splinter kan spreker zich vereenigen. Spreker heeft den indruk, dat plan A het eerst is ontworpen en dat men toen op de gedachte gekomen is om een dienstwoning te maken; plan A is bedorven door plan B. Als men dadelijk gezegd had, dat er een dienstwoning bij moet zijn, dan zou dat plan anders uitgevallen zijn dan het nu is. Spreker zal dus gaarne zijn stem geven aan het voorstel van de heeren Splinter en Sanders, omdat men bij uitvoering van plan A zal krijgen een gebouw, dat veel beter aan zijn doel zal beantwoorden. De heer Wilbrink wenscht, waar in den Raad nog niet zoo heel lang geleden betoogd is, dat er zoo weinig perspectief zit in het gemeentelijk beleid, en van Burgemeester en Wethouders geen initiatief uitgaat, erop te wijzen dat de Raad juist in zijn laatste vergaderingen allerlei besluiten heeft genomen, waaruit blijkt dat er bij het college nog wel initiatiel is. Ook uit dit voorstel blijkt, dat Burgemeester en Wethouders met hun tijd wenschen mede te gaan. Het zal waarschijnlijk velen leden van den Raad zeer moeilijk vallen een beslissing in deze te nemen. Spreker kan zich indenken, dat ook het college is komen te staan voor deze vraag, of men in dezen tijd van malaise alles wat eenigs- zins kan blijven rusten, zou moeten laten rusten dan wel dat men, hopende op betere tijden, zou laten doorgaan werk, dat gedaan moet worden en in de toekomst noodig zou zijn. Aangezien spreker weifelt, welken kant men moet uitgaan, wenscht hij naar aanleiding van dit voorstel nog eenige vragen te stellen. Voor den bouw van dit bureau zullen 10 woningen gesloopt moeten worden, en nu is het niet zonder belang hoe men zich voorstelt om in de huisvesting van de bewoners dier woningen te voorzien. In tegenstelling met particuliere huis eigenaars behoeft de gemeente niet te voorzien in de huis vesting van personen, die verdreven worden uit woningen, welke door de gemeente gesloopt worden, maar de vraag is of het zedelijk veroorloofd is dat de gemeente in deze doet wat aan particulieren niet geoorloofd is. Over het technische deel van de zaak zal spreker niets zeggen; dat heeft de heer Splinter reeds voldoende besproken. Hij wenscht ten slotte te vernemen of in die som van 250.000.— ook de kosten voor de inrichting van het politie bureau zijn begrepen, omdat dit een aanmerkelijk verschil kan geven. Het is van te meer belang dat te weten, omdat Burgemeester en Wethouders een becijfering maken alsof de uitvoering van dit plan feitelijk een financieel voordeel zou wezen. Spreker kan evenmin als de heer Wilmer dat financieel voordeel zien, maar wellicht kunnen Burgemeester en Wet houders een eenigszins bevredigend antwoord geven. Zijn de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 5