GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
41
INGEKOMEN STEKKEN.
N°. 89. Leiden, 12 Maart 1923.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen,
dat zij geen bezwaar heeft tegen de door Burgemeester en
Wethouders voorgestelde overneming in eigendom en beheer
bij de gemeente van de Bloemstraat, de Gisetttestraat en de
Vinkstraat, met beschikbaarstelling van de aangevraagde
gelden voor de verbetering van de twee eerstgenoemde
straten (Ingek. Stukken No. 81).
Evenmin heeft de Commissie bezwaar tegen de begrootings-
regeling terzake van de betaling der onteigeningskosten van
de perceelen Hoogewoerd Nis. 3 en 7 (Ingek. Stukken No. 78).
Indien verder de Baad conform de voordrachten van
Burgemeester en Wethouders besluit:
a. tot den bouw van een nieuw politiebureau (Ingek.
Stukken No. 77);
b. tot beschikbaarstelling van de benoodigde gelden voor
verandering van de alarmeerinrichting voor de brandweer
(Ingek. Stukken No. 85);
c. medewerking te verleenen aan de uitbreiding en ver
andering van de bijzondere school aan het Noordeinde No. 38
(Ingek. Stukken No. 86),
dan heeft de Commissie geen bedenking tegen de op die
voordrachten betrekking hebbende begrootingsregelingen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 90. Leiden, 13 Maart 1923.
Gelijk U bekend is werd bij de behandeling van ons voorstel
tot reorganisatie van het openbaar lager onderwijs besloten,
om, zoodra het schoolgebouw op het Schuttersveld gereed
zoude zijn, daarin de Centrale school voor het 7de leerjaar
te vestigen. Dit besluit werd door Uwe Vergadering genomen
in de veronderstelling, dat, al was dan ook op dat tijdstip
de 7-jarige leerverplichting door den Minister van Onderwijs
feitelijk voor het jaar 1922 opgeschort, althans in 1923 op
dat punt aan de gewijzigde Leerplichtwet volledige uitvoering
zoude worden gegeven, zoodat derhalve over betrekkelijk
korten tijd het 7e leerjaar verplichteud zou worden gesteld.
Inmiddels is het wel zeer waarschijnlijk geworden, dat op
uitbreiding van den leerplichtigen leertijd in de naaste toe
komst niet kan worden gerekend. Immers is op den 13en
December 1922 bij de Tweede Kamer een ontwerp van wet
ingediend, dat de strekking heeft, om voor de jaren 1923
en 1924 den ouden tekst der Leerplichtwet, voorzoover hij
op den 6-jarigen leerplicht betrekking heeft, te bestendigen.
Wordt dit ontwerp tot wet verheven, dan zal zulks ten gevolge
hebben, dat de Centrale school voorloopig een betrekkelijk ge
ring aantal leerlingen zal blijven tellen. Wel is waar is het aantal
leerlingen dier school bij de toelating van nieuwe leerlingen
op 1 Maart j.l. belangrijk toegenomen en bedraagt dat aantal
thans 169, maar wij achten het wel zeker, dat het gebouw
op het Schuttersveld bij lange na niet door de leerlingen uit
het 7de leerjaar zal kunnen worden bezet, zoolang het volgen
van dat leerjaar wettelijk niet verplichtend is gesteld.
Ook schijnt het ons niet geraden, om in één van de beide
scholen op het Schuttersveld de Centrale school te vestigen,
aangezien ook in dit geval veel plaatsruimte onbenut zoude
blijven en het ons in het algemeen wenschelijk voorkomt,
om eerst over definitieve vestiging van de Centrale school
te beslissen, als de leerverplichting tot het 7de leerjaar is
uitgebreid.
Om die reden oordeelen wij het beter het nieuwe gebouw
te bestemmen voor de leerlingen van de o. 1. scholen A en
B aan de Mare, welke scholen te zamen 400 leerlingen
tellen. Hierdoor wordt bereikt, dat het gebouw op het
Schuttersveld onmiddellijk vrijwel geheel met leerlingen wordt
bezet en dat het gebouw aan de Mare, dat reeds geruimen
tijd als schoolgebouw niet meer aan redelijke eischen voldoet,
kan worden ontruimd. Zoolang aan het gebouw aan de Mare
geen andere bestemming wordt gegeven, zou het o. i. zoo
noodig als reserve-schoolgebouw kunnen dienen.
Wel achten wij het een nadeel, dat de Centrale school
voor het 7e leerjaar dan, althans voorloopig, in het gebouw
in de van der Werffstraat moet blijven gevestigd, maar
o. i. kan in de gegeven omstandigheden bezwaarlijk anders
worden gehandeld.
Aangezien het mogelijk is het schoolgebouw op het Schutters
veld onmiddellijk na de Paaschvacantie in gebruik te nemen,
schijnt het ons gewenscht de verplaatsing van de scholen
aan de Mare naar het nieuwe gebouw op het Schuttersveld
in de Paaschvacantie te doen plaats hebben.
Vermits het onderwijzend personeel der scholen aan de
Mare A en B feitelijk aan dezelfde scholen verbonden blijft,
immers worden die scholen geheel intact gelaten, is de over
gang naar het gebouw op het Schuttersveld o. i. geene over
plaatsing in den zin der wet en kan daarom worden volstaan
met het nemen van een besluit, waarbij de aanstellingen
van dat personeel in overeenstemming worden gebracht met
den nieuwen toestand.
De nieuwe scholen op het Schuttersveld zouden wij wenschen
aan te duiden als: o. 1. school op het Schuttersveld A en-B.
Evenals bij de overige gesplitste scholen zoude dan ook hier
de letter A de benedenschool en de letter B de bovenschool
kunnen aanduiden.
Nu schijnt het voor de hand te liggen, dat de school aan
de Mare A ook voortaan met de letter A wordt aangeduid
en de school aan de Mare B met de letter B. Toch is dit
anders. Bij de splitsing der scholen is de regel gevolgd, dat
de A-scholen nieuwe leerlingen opnemen met 1 Maart, de
B-scholen met 1 September. Door bijzondere omstandigheden
is dit aan de Marescholen juist omgekeerd. Nu behoeft het
wel geen betoog, dat het gewenscht is deze gelegenheid te
benutten, om deze uitzondering op den regel weg te nemen.
Dit kan geschieden, indien de school aan de Mare A wordt
verplaatst naar het bovengedeelte van het gebouw op het
Schuttersveld en wordt aangeduid als o. 1. school op het
Schuttersveld B en de school aan de Mare B wordt over
gebracht naar het benedengedeelte van het nieuwe gebouw
en wordt aangeduid als o. 1. school opliet Schuttersveld A.
Beeds vóór de indiening van het bovengenoemd wets
ontwerp was het bovenuiteengezette plan bij ons in over
weging en hebben wij bij den Minister aangedrongen op
eene beslissing met betrekking tot het al dan niet invoeren
van het verplichte 7de leerjaar. Toen korten tijd daarna de
indiening van het wetsontwerp plaats had, en het zich liet
aanzien, dat met de voltooiing van het gebouw nog eenigen
tijd gemoeid zoude zijn, scheen het ons geraden zoo mogelijk
de behandeling van het wetsontwerp af te wachten. Nu
echter het gebouw zijn voltooiing nadert, mag o. i. niet langer
met het nemen van een beslissing worden gewacht, hoezeer
wij het ook betreuren, dat over het 7e leerjaar nog steeds
geene beslissing is genomen.
Wordt het wetsontwerp verworpen, dan zal moeten worden
overwogen welke maatregelen alsdan moeten worden ge
nomen. Inmiddels ontvingen wij van de Plaatselijke School
commissie een schrijven, waaruit blijkt, dat zij ten deze
dezelfde meening is toegedaan als ons Collége.
Onder mededeeling, dat de Inspecteur van het lager
onderwijs in deze inspectie zich met onze inzichten in deze
zaak geheel kan vereenigen, geven wij U mitsdien in over
weging om te besluiten:
I. op een door ons College nader te bepalen tijdstip:
a. de o. 1. school aan de Mare A onder te brengen in
het bovengedeelte van het schoolgebouw op het Schutters
veld en die school alsdan aan te duiden als: o. 1. school
op het Schuttersveld B;
b. de o. 1. school aan de Mare B onder te brengen in het
benedengedeelte van het schoolgebouw op het Schuttersveld
en die school alsdan aan te duiden als: o. 1. school op het
Schuttersveld A;
II. te bepalen, dat met ingang van den dag, waarop het
schoolgebouw op het Schuttersveld in gebruik zal worden
genomen het aan de o. 1. school aan de Mare A verbonden
hoofd en het verdere onderwijzend personeel zal worden
geacht te zijn aangesteld aan de o. 1. school op het Schutters
veld B en het aan de o. 1. school aan de Mare B verbonden
hoofd en het verder onderwijzend personeel aan de o. 1.
school op het Schuttersveld A.
III. ons College te machtigen de verder noodige maat
regelen te nemen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 91. Leiden, 17 Maart 1923.
De bestaancle rooiing van de opstallen aan den Heeren
singel en de Julianastraat wijkt, zooals uit de overgelegde
teekening blijkt, eenigszins af van de rooilijn, die voor
een toekomstige bebouwing als de meest gewenschte moet
worden beschouwd. Oorspronkelijk stond die rooiing wèl in
de gewenschte richting en daarom is dan ook in het uit
breidingsplan de rooilijn ter plaatse niet nader aangegeven.
Het is echter wenschelijk, dat in de toekomst gebouwd
wordt met inachtneming van een andere rooilijn dan die,