GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 33 IS6EKOHEK STUKKEN. N°. 74. Leiden, 26 Februari 1923. De Commissie van Financiën heeft de eer U te berichten, dat, indien Uwe Vergadering besluit: a. tot het van gemeentewege doen bouwen van 162 beneden en bovenwoningen op een terrein benoorden den Heeren singel (Ingek. Stukken No. 61), b. tot toekenning van een subsidie in de kosten van uit gaaf van het adresboek van Leiden (Ingek. Stukken No. 68), c. tot toekenning van een subsidie aan de Commissie van Beheer van het opgravingsfonds der Nederlandsche Anthro- pologische vereeniging, ten behoeve van het doen van opgra vingen op den Burcht (Ingek. Stukken No. 64), zij tegen de daarop betrekking hebbende begrootingsrege- lingen geen bezwaar heeft. Evenmin heeft de Commissie bedenking tegen de door Burgemeester en Wethouders voorgestelde overneming in eigendom bij de gemeente, van een strookje grond aan den Heerensingel, kadastraal bekend in sectie K No. 3615 ged. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 75. Leiden, den 23 Februari 1923. Aan den Baad der Gemeente Leiden. Het bestuur der vereeniging: de Ambachtsschool te Leiden heeft de eer Uw College mede te deelen, dat in de alge- meene ledenvergadering van de ver: de Ambachtsschool te Leiden op Donderdag den 22sten Februari j.l. door het periodiek aftreden van het bestuurslid den heer P. Otto, die evenwel volgens art. 5 der statuten van de vereeniging herkiesbaar is, de navolgende voordracht is opgemaakt: No. 1. P. OTTO en No. 2. J. H. HEUS waaruit het bestuur beleefd verzoekt een keuze te doen ter vervulling der ontstane vacature. Het bestuur vrnd A. M. Touw, voorzitter. W. de Clercq, secretaris. N°. 76. Leiden, 27 Februari 1923. Met het oog op de ongesteldheid van den wethouder, den heer J. A. Bots, en de vele, drukke werkzaamheden van den Voorzitter en de overige leden van ons College in deze tijden, komt het ons gewenscht voor, dat tot de benoeming van een tijdelijk wethouder wordt overgegaan. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging, om in de eerstvolgende raadsvergadering overeenkomstig het bepaalde in artikel 90 der Gemeentewet een der leden van Uwen Baad tot tijdelijk wethouder te benoemen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 77. Leiden, 2 Maart 1923. Beeds eerder gaven wij te kennen, dat het tegenwoordige politiebureau te dezer stede niet voldoet aan de eischen, welke aan een dergelijk gebouw worden gesteld en dat zijn gebrekkige en bekrompen inrichting in hooge mate be lemmerend werkt op een behoorlijke vervulling van den dienst. Laatstelijk wezen wij hierop bij ons antwoord op het sectieverslag betreffende de begrooting voor 1923 en ook bij de behandeling van volgnr. 118 dier begrooting werd onzerzijds opgemerkt, dat er aan het bestaande bureau van politie groote gebreken kleefden, met name dat het gebrek aan ruimte, met alle nadeelige gevolgen van dien, wel een der voornaamste oorzaken was, dat verandering van den tegenwoordigen toestand niet lang zou kunnen uitblijven. Hoewel ook Uwe Vergadering, naar wij veronderstellen, van de ongeschiktheid van het bestaande politiebureau overtuigd zal zijn en het in zooverre niet noodig zou wezen, daarvan hier het bewijs te gaan leveren, meen en wij toch, nu de plannen tot den bouw van een nieuw bureau van politie vasteren vorm hebben aangenomen, de nadeelen van het tegenwoordige gebouw nog eens kortelijk in het licht te moeten stellen, ten einde te doen zien, dat het stichten van een nieuw gebouw inderdaad absoluut noodzakelijk is. Voor bijzonder heden zij verwezen naar de te Uwer inzage liggende rapporten van den Commissaris van Politie. In de eerste plaats zijn in het tegenwoordige bureau geen behoorlijke arrestantenlokalen. Dientengevolge komt het herhaaldelijk voor, dat verdachten en minderjarigen, die getransporteerd moeten worden, den nacht op een stoel in een der wachtkamers moeten doorbrengener is toch slechts één arrestantenlokaal, waarin een ledikant voor verdachten en minderjarigen aanwezig is. Het is meestal niet doenlijk, wanneer des nachts meer dergelijke personen op het bureau vertoeven, hetgeen zich meermalen voordoet, deze onder te brengen in de lokalen, bestemd als tijdelijk verblijf voor beschonkenen. Die lokalen voldoen niet aan de meest primi tieve eischen; ventilatie ontbreekt zoo goed als geheel, daar de eenige gelegenheid om te ventileeren moest worden dicht gemaakt ter voorkoming van ongewenscht contact van buitenaf met de arrestanten. De toestand van de hier in gebruik zijnde lokalen is dan ook zoodanig, dat mag worden aangenomen, dat zij niet zullen voldoen aan de eischen, welke mettertijd, bij het inwerkingtreden van het nieuwe Wetboek van Strafvordering, van hoogerhand aan arres tantenlokalen zullen worden gesteld. Voorts zijn er aan het bureau van politie dagelijks personen aanwezig, die niet onbewaakt mogen worden gelaten, dóch die ook niet in een arrestantenlokaal mogen worden opgesloten. Hunne bewaking geschiedt thans in de kamers van het personeel, maar het behoeft wel geen betoog, dat zulks veeltijds tot klachten en moeilijkheden aanleiding geeft. In het bestaande bureau is hier echter geen verandering in te brengen. Het gebrek aan ruimte doet zich verder sterk gevoelen in het bureau van de rechercheurs, dat een oppervlakte heeft van 71h Ma. Behalve de agent, belast met het aan dienen van het publiek, moet hier een 16-tal recher cheurs kunnen worden ondergebracht. Zij moeten hier ge tuigen en verdachten hooren, processen-verbaal schrijven, aanteekeningen maken en ander administratief werk ver richten. De kleine afmetingen van dit vertrek hebben op een en ander een zeer nadeeligen invloed en de toestand kan hier inderdaad als onhoudbaar worden gekenschetst. Een wachtkamer, welke aan de meest matige eischen voldoet, bestaat niet. Getuigen, vreemdelingen, nachtver- blijvers en publiek, dat om de een of andere reden aan het bureau komt, allen moeten langer of korter tijd in de gang wachten, hetgeen, vooral voor het publiek, verre van aange naam is. Doch bovendien is het ongewenscht, dat opge roepen getuigen bij elkaar zitten en zoodoende gelegen heid hebben ten nadeele van het onderzoek de oorzaak van hun aanwezigheid te bespreken. De waarde van de door hen afgelegde verklaringen kan hieronder lijden. Een groot bezwaar van het tegenwoordige bureau is voorts, dat er geen plaats is voor de opberging van de archiefstukken. Alle kasten zijn vol, en daar er voor plaat sing van losse kasten geen gelegenheid is, moet een groot deel van het politiearchief worden opgeborgen op den zolder van het Stadhuis. Baadpleging van het archief brengt der halve velerlei moeilijkheden mee, waarbij nog komt, dat de vloer van den zolder van het Stadhuis thans reeds zoodanig is belast, dat aan de berging van de stukken aldaar een grens moet worden gesteld, ten einde ernstige gevaren te ontgaan. Ook de ruimte voor het bewaren van kleeding- stukken en de lokaliteit voor de bewaring van inbeslagge- nomen goederen laten veel te wenschen over. De laatste is te klein, zeer laag en vochtig en daardoor ongeschikt om die goederen ongeschonden te bewaren. Met name kunnen graan, meubels, manufacturen e. d. hier niet worden opge slagen en noodgedwongen worden dergelijke goederen dan geplaatst in het bureau van den inspecteur der recherche andere ruimte is er niet dat daardoor soms meer op een pakhuis dan op een inspecteurskamer gelijkt. Verder is ook de gelegenheid tot het bergen van rijwielen onvoldoende. In het bureau is toch slechts een kleine localiteit beschikbaar voor eenige dienstrijwielen, terwijl de fietsen, waarmede het personeel zich naar en van het bureau begeeft, in de gangen, dienaar de arrestantenlokalen voeren, moeten worden neergezet, hetgeen tot ongewenschte toestanden kan leiden. Aan het personeel, dat vaak op groote afstanden van het politiebureau woont, kan de gelegen heid om zijn rijwielen in het bureau op te bergen bezwaarlijk worden ontnomen. Doch behalve dit, verhindert de gebrekkige inrichting van het bestaande gebouw een inkrimping van het aantal politieagenten, welke het gevolg zou kunnen zijn

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1923 | | pagina 18