44
MAANDAG 26 FF
•BRUARI 1923.
zien, opdat het werk op betere en meer bedaarde wijze kan
worden verricht.
Wat het Georganiseerd Overleg aangaat, welke reorgani
satie dit ook zal ondergaan, de toestand zal altijd onveranderd
blijven. Men kent de houding van de organisatie's en het
standpunt van Burgemeester en Wethouders en in welken
vorm beide partijen ook tegenover elkander zullen komen
te staan, de positie ten opzichte van elkander zal dezelfde blijven.
Er is opgemerkt, dat de zaak niet goed is besproken in
het Georganiseerd Overleg, maar dat is niet de schuld van
spreker, die alle gelegenheid tot behandeling heeft gegeven.
Wat was er echter veel over te praten, vraagt spreker.
Het ging over de vraag: zal men de 48-urige werkweek in
voeren dan wel bij de 45-urige blijven? Burgemeester en
Wethouders hebben overvloedig reden om het wenschelijk te
vinden, dat er 48 uren zal worden gewerkt, maar de orga
nisatie's willen de 45-urige werkweek behouden en beweren,
wat ik ontken, dat men hier met een verkregen recht te
doen heeft.
Voor uitstel van de zaak is geen reden. Wil men goede
orde en regel, dan moet men in elk geval tot een beslissing
komen en daarom ontraadt spreker de aanneming van het
voorstelvan Stralen.
Over den heer Heemskerk moet spreker zich zeer ernstig
bedroeven; spreker haalt er eenvoudig zijn schouders over
op. Zij, die dat standpunt innemen, behooren op dit oogenblik
totaal thuis bij de socialisten. Men wil de beslissing laten bij
de organisatie's en dan is de Raad er uit!
De heer Heemskerk wil het doen voorkomen en de
heeren Wilbrink en Schoneveld hebben er ook iets van ge
zegd alsof spreker bij de behandeling van het voorstel
in zake wederinvoering der pensioenpremie een helofte zou
hebben gedaan, waarmede dit voorstel in strijd zou zijn.
Spreker leest eenige citaten voor uit de bespreking, welke
in de Raadsvergadering van 18 December 1922 heelt plaats
gehad over het voorstel van Burgemeester en Wethouders
betreffende regeling van het verhaal van pensioensbijdragen
voor eigen en voor weduwen- en weezenpensioen van Gemeente-
personeel (Ing. St. No. 383 van 1922), ten betooge dat zoo
wel hetgeen ter zake door den heer Heemskerk als hetgeen
door spreker in het midden gebracht is alleen betrekking
heeft gehad op de pensioensbijdrage en niet op andere arbeids
voorwaarden.
Er is geen sprake van, dat bij die gelegenheid door Burge
meester en Wethouders eenige belofte is gedaan, dat zij niet
zouden komen met een verlenging van den werktijd van
45 tot 48 uur per week.
In de meening van den heer Knuttel, dat deze zaak eigenlijk
jn den nieuwen Raad moest worden gebracht, kon volgens
spreker wel iets waars liggen, maar dat dit beslist noodig is
wordt door hem, ook namens de overige leden van het college,
ontkend.
De heer Schoneveld, herinnerende aan het feit, dat men in
het Georganiseerd Overleg ten aanzien van den pensioensaftrek
tot overeenstemming was gekomen, meende, dat diezelfde een
heid moest worden bereikt ten aanzien van den werktijd,
maar spreker acht dat niet mogelijk. De heeren hebben in
de commissie-vergadering er zoo lang over kunnen spreken
als zij maar wilden en zij konden alle mogelijke argumenten
bijbrengen, maar wat zouden zij tegen deze verlenging kunnen
aanvoeren? Is een 8|-urige werkdag of 48-urige werkweek
met een vrijen Zaterdagmiddag een toestand om het leven
bij te laten? Men komt nooit in der eeuwigheid tot overeen
stemming, zegt spreker.
De heer Schoneveld. In andere gemeenten dan?
De heer Pera wijst er op, dat de heer Wibaut in den
Amsterdamschen Raad heeft gezegd, dat het natuurlijk wel
tot een 48-urige werkweek zal komen. Ja, als de sociaal
democraten zeiven medewerken, maar dat zijn ook heel andere
menschen als men in den Leidschen Raad ontmoet.
De heer Schoneveld wil medezeggenschap geven aan de
werklieden, maar ten slotte zal er toch een macht moeten zijn,
die beslist, omdat men anders als twee partijen tegenover
elkander blijft staan.
Aan de hand van een reeks citaten uit het weekblad »De
Ambtenaar" wijst spreker, dat indien men den weg opgaat,
welken die heeren willen bewandelen, het bestuur wordt
verlegd van het gemeentebestuur naar de organisatie's, die,
zooals duidelijk uit de verklaringen van »De Ambtenaar"
blijkt, nooit zullen rusten voor aan hun eischen is voldaan
en zij hun zin hebben doorgedreven. »De praktijk", zoo wordt
gezegd, »zal onze vrienden in staat stellen de moeilijkheden
in voor hen en ons gunstigen zin op te lossen." De vertegen
woordigers van de gemeente, de gekozenen, mogen nooit het
recht van beslissen uit handen geven. Vijf rechtsgeleerden,
die daarover hun advies hebben gegeven, zijn daarin een
stemmig: Mr. Mendels, die tot het uiterste wil gaan, zegt
zelfs, dat men niet verder mag gaan dan tot het budgetrecht.
Spreker moet zich met alle kracht tegen het voorstel van
den heer van Stralen verzetten en ontraadt de aanneming
ervan, terwijl er voor het indienen van het voorstel Heems
kerk, zooals gebleken is, geen redenen bestaan.
De heer Wilmer zegt niet te zullen meegaan met eenig
voorstel om deze zaak te verdagen, om dezelfde redenen als
door den heer Wilbrink zijn aangevoerd, maar hij stelt er
prijs op na het betoog van den VVethouder te verklaren bij
de verdediging der voorstellen van de heeren der rechterzijde
geen enkele uitlating te hebben gehoord, waaruit zou mogen
worden geconcludeerd, dat die heeren zouden thuis behooren
onder de rijen der sociaal-democraten. Spreker meent dat
van ganscher harte. Men verwatert de beginselen veel te veel
en noemt sociaal-democratie wat geen sociaal-democratie is en
bevoordeelt daardoor meer dan men denkt de sociaal-demo
craten.
De heer van Stralen constateert, dat de Wethouder zelf
op de gestie van het Georganiseerd Overleg en hetgeen daar
uit zou kunnen voortvloeien veel dieper is ingegaan dan door
een van de andere sprekers is geschied, want de citaten, welke
hij heeft gehanteerd, waren talrijk. Spreker heeft bezwaar
tegen een dergelijke wijze van bestrijding, want de heer Pera
heeft niets anders gedaan dan met veel pathos waarschuwen
tegen de buitengewone gevolgen, waarvoor men zou komen
te staan, als de Raad den treurigen moed had het voorstel
van spreker aan te nemen. Er was geen enkele reden om op
die manier den boeman te spelen en de Wethouder heeft door
die overdrijving de zaak zelve meer kwaad dan goed gedaan.
Spreker komt er tegen op, dat de heer Pera zelfs zijn
eerlijkheid in twijfel getrokken heeft. Wanneer iemand bij
verdediging van een standpunt citaten bezigt, dan zal hij
vooral datgene aanhalen wat zijn standpunt kan versterken;
dat heeft de heer Pera hedenavond ook gedaan; en dan
gaat het niet aan zoo'n spreker van oneerlijkheid te beschuldigen.
Wat betreft de quaestie van de Reiniging, als bij dien
dienst een onvoldoende toestand is ontstaan, zoodat de straten
niet voldoende gereinigd worden, dan ligt dat alleen hieraan,
dat bij dien dienst bij de invoering van den verkorten arbeidsdag
niet meer personeel is aangesteld.
De heer Pera is in gebreke gebleven met aan te toonen,
dat er bezuiniging kan voortvloeien uit het voorstel van
Burgemeester en Wethouders. Ook heeft de Wethouder
ronduit gezegd, dat hij het niet noodig acht, dat deze zaak
besproken wordt in de Commissie voor het Georganiseerd
Overleg, aangezien de twee partijen, het personeel en het
college, het er toch niet over eqns zullen worden. Als men
de zaak zoo stelt, dan kan men evengoed het Georganiseerd
Overleg opdoeken, maar sprekers standpunt is zoo niet. Als
het gaat om dergelijke belangrijke zaken, die onmiddellijk de
arbeidsvoorwaarden van het personeel raken, dan moet er een
behoorlijk overleg zijn.
De heer Pera heeft een zeer donker beeld opgehangen van
den toestand, zooals die zou worden, als men het Amsterdamscbe
voorbeeld volgde, maar in de practijk kan men daarvan niets
bemerkenmen heeft daar een heel wat betere opvatting van
het Georganiseerd Overleg. Te Leiden wil men, ondanks het
principieel verzet van de organisatie's en zonder eenigermate
rekening te houden met hare wenschen en met haar stand
punt, deze zaak doordrijven, terwijl er toch geen bepaald
gemeentebelang bij betrokken is.
Er is niets gezegd over het gevaar, dat kan ontstaan, wanneer
de werklieden hunne medewerking weigeren, wanneer bij
invoering van deze arbeidstijdverlenging de arbeiders zorgen,
dat van meerdere arbeidspraestatie geen sprake is. Dat gevaar
is geenszins denkbeeldig en de Directeur van de Lichtfabrieken
heeft er voor gewaarschuwd. Men hoede zich voor dat gevaar
en werke den toestand in de hand, in sprekers voorstel aan
gegeven.
De heer Heemskerk merkt op, dat de Wethouder, ten einde
te bewijzen dat spreker zich inderlijd alleen tot de pensioens
bijdrage had bepaald, wel heeft geciteerd uit het door spreker
op 18 December gesprokene, maar daarbij niet volledig is
geweest. Spreker heeft in eerste instantie gevraagd of in dit
begrootingsjaar geen nadere voorstellen tot verruiming van
de pensioensbijdrage waren te verwachten, omdat zijns inziens
de pensioensaftrek was te beschouwen »als de eerste schrede
op weg naar salarisvermindering"; en in tweede instantie
heeft hij nog eens uitdrukkelijk verklaard, dat zijn stemmen
vóór den 3^% pensioensaftrek in zich sloot, dat hij zich niet
bond ten opzichte van eventueele nadere voorstellen tot ver
slechtering van den toestand voor het gemeentepersoneel.
Waar spreker de verruiming van de 45-urige werkweek tot
een 48-urige als een salarisvermindering beschouwt, in dien
zin, dat daardoor het uurloon wordt verlaagd, meent hij
consequent te zijn gebleven.