MAANDAG 12
FEBRUARI 1923.
23
Nu heeft spreker, evenals den heer Dubbeldeman, zeer
getrofïen, dat in het Ingekomen Stuk staat dat het voorloopig
niet noodig zal zijn om tot ontruiming over te gaan, want
de heer Mulder heeft toegezegd, dat spoedig voorstellen voor
het stichten van een soort reserve-woningen zouden wrnrden
ingediend, en het treft spreker nog veel meer omdat in het
begin van deze Vergadering de Voorzitter heeft gezegd, dat
spoedig een plan tot woningbouw van de gemeente zou
komen. Is dit plan niet in de eerste plaats bedoeld voor deze
menschen? Het zal zaak zijn te zorgen, dat deze menschen
woningen krijgen als van gemeentewege gebouwd wordt.
De heer Wilbrink sluit zich aan bij het betoog van den
heer Huurman, dat het niet aangaat om van gemeentewege
aan eigenaren van huizen opdracht te geven tot verbetering
van die huizen, die verbeteringen onder toezicht van gemeente
ambtenaren te laten aanbrengen en dan een half jaar later
te zeggen, dat die woningen ongeschikt zijn voor bewoning
en moeten worden afgebroken. Waar het geen kapitaal
krachtige eigenaar is, acht spreker het uitoefenen van een
dergelijke pressie onbehoorlijk. Men had dien man verleden
jaar in kennis moeten stellen met de voornemens, dan had
hij kunnen overleggen hoe hij moest handelen. Spreker hoopt
van den Wethouder een voldoende inlichting te krijgen.
De heer Jan de Lange verschilt van meening met den
heer Wilbrink. Het is van algemeene bekendheid, dat, ook
als een woning voor ieders oog onbewoonbaar is, het niet
zoo gemakkelijk gaat de bewoners er uit te krijgen. Het is
dan ook alleszins te billijken, dat ten aanzien van de woningen
Pottebakkersgang Nis. 4 en 6, waarvan de daken zoo slecht
waren, dat het voor de menschen levensgevaar opleverde
om naar boven te gaan, is ingegrepen door Bouw-en Woning
toezicht, toen de ambtenaren wisten, dat de bewoners die
perceelen niet zoo spoedig zouden verlaten. Had men die
daken dan maar moeten laten instorten boven de hoofden
van die menschen, althans dat dreigende gevaar laten voort
duren? Neen, spreker prijst het in Bouw-en Woningtoezicht,
dat het dien eigenaar heelt genoodzaakt de allernoodigste
verbeteringen aan te brengen. Dat daarmede een bedrag van
ƒ500.of ƒ600.— is gemoeid geweest, gelooft spreker niet,
waar de huizen zelve slechts ƒ750.hebben gekost.
De heer Mulder zegt, dat de heeren één ding, dat de
hoofdzaak is, vergeten, namelijk dat de gemeente hier absoluut
buiten staat. Burgemeester en Wethouders dragen niet aan
de Gezondheidscommissie op eens te onderzoeken of er ook
in de stad woningen zijn te vinden, welke niet meer voor
bewoning geschikt zijn. De Gezondheidscommissie doet dat
eigener beweging en dan zitten feitelijk Burgemeester en Wet
houders en de gemeente met de uitkomsten. Het Gemeente
bestuur behoeft zich er feitelijk niets van aan te trekken. Er
zit alleen dit voordeel in, dat, als er nog eens een tijd mocht
komen, dat men woningen kon gaan opruimen, men niet
meer op onderzoek behoeft uit te gaan, omdat die woningen
dan reeds geteekend zijn.
De heer Wilmer heelt gevraagd wat er met de bewoners
van die huizen gebeurt. Momenteel gebeurt er met die men
schen niets, want zij worden er niet uitgezet. Dat zou onver
antwoordelijk zijn. Daaruit kan men concludeeren, dat de
geheele affaire eigenlijk een comedie is; tot zekere hoogte is
dat waar.
Den heeren Huurman en Wilbrink, die hebben gevraagd
waarom die eigenaar niet is gewaarschuwd, kan spreker
antwoorden, dat die verbeteringen geheel buiten opdracht van
Bouw- en Woningtoezicht en door den eigenaar eigener be
weging zijn aangebracht. Nu is het wel mogelijk, dat die
man niet is gewaarschuwd voor hetgeen hem boven het hoofd
hing, maar Burgemeester en Wethouders kunnen niet weten,
dat de Gezondheidscommissie een tournée door de stad gaat
maken om naar dergelijke woningen om te zien. Spreker
heeft zelf wel eens, ten einde raad zijnde, om een gezin, waarin
ziekte of andere treurige omstandigheden heerschten, aan een
woning te helpen langs een omweg getracht, den eigenaar
van een afgekeurde woning te bewegen die woning weer
eenigszins te herstellen, waarbij de eigenaar zich ten slotte
bereid verklaarde dit en dat te doen, mits de huur wat ver
hoogd werd. Daardoor was spreker weder gedwongen langs
een anderen weg dat kon niet betaald worden die
verhoogde huur voor den eigenaar te krijgen.
Men vergete niet, men staat tegenover die geheele zaak
feitelijk machteloos.
Er is ook gezegd èn door den heer Knuttel èn door den
heer Dubbeldeman, dat men nu die 162 woningen zou krijgen
en dat die geheel of gedeeltelijk bestemd zouden zijn voor
bewoners van de krotwoningen. Men moet daarmede niet te
hard wegloopen. Spreker wil zeggen, dat dit eigenlijk zeer
dubieus is. Het is mogelijk, dat er gelegenheid is voor een
enkel persoon om uit die krotten weg te komen, maar Burge
meester en Wethouders sluiten zich geheel aan bij het stand
punt van den Wethouder van de Volkshuisvesting te Amsterdam,
die zegt: wij mogen en kunnen er niet aan denken om die
menschen onder den blooten hemel te zetten, zoolang wij
anderen, die bijna onder den blooten hemel staan, niet aan
een woning geholpen hebben.
Spreker wil dit zeggen, opdat de heeren later niet zeggen:
die woningen zijn bestemd voor de bewoners van de krot
woningen. Men moet daartoe komen, maar op het oogenblik
staat men vrijwel machteloos.
De heer Dubbeldeman verklaart, dat het antwoord van den
Wethouder hem niet bevredigd heeft, en spreekt de veronder
stelling uit, dat het wel niemand zal bevredigd hebben. De
Wethouder moge het goed bedoelen, men heeft daar niets
aan. Spreker is het eens met den heer de Miranda: beter een
dak, ai is het bijna geen dak meer, dan geen dak; maar de
Wethouder zegt zelt in de stukken: indien zoo'n woning
is afgekeurd en zij komt leeg dan mag zij niet meer opnieuw
bewoond worden. Dan zegt spreker: kom dan niet met die
comedie; laat die comedie, zoolang als men geen woningen
heeft, achterwege.
Spreker zegt: laten wij trachten de handen ineen te slaan
en zooveel woningen bouwen als wij kunnen, maar laten wij
onzen tijd niet vermorsen met het afkeuren van huizen, die
toch niet ontruimd kunnen worden. Er is in de eerste jaren
geen kijken naar, dat een huis kan ontruimd worden; het
woningtekort te Leiden is zoo groot, dat men er in de eerste
4, 5 jaren niet aan kan denken een huis aan de bewoning
te onttrekken, zelfs niet de woningen, die jaren geleden reeds
afgekeurd zijn.
Dit wordt bevestigd door de uitlating van den Wethouder,
dat men een klein beetje voorzichtig moet wezen en het nog
niet zoo glad zit, dat die 162 woningen zouden strekken tot
vervanging van de afgekeurde woningen. Men weet dat reeds
wat betreft de woningen van de arbeiderswoningbouwvereeni-
gingen. Van de krotbewoners, waarover het hier gaat, is geen
enkele aangesloten bij een woningbouwvereeniging; dat kunnen
zij niet betalen en willen dat misschien ook niet. Het zijn
menschen, die Gods water over Gods akker laten loopen
het kan hun heelemaal niet schelen misschien, dat zij in die
krotten wonen; maar het gemeentebestuur moet dat wel
kunnen schelen. Het gemeentebestuur heeft met dien Jan-Salie-
geest van die menschen niets uit te staan en het moet, als die
menschen vertoeven in woningen, die niets van een woning
weg hebben, hen daaruit halen; maar dan heeft men ook te
zorgen, dat voor hen een andere woning beschikbaar is. Waai
de Wethouder zegt, dat het niet vaststaat, dat die 162 woningen
daarvoor zullen worden gebezigd, noemt spreker het heelemaal
comedie, want dan zullen die woningen van dien aard zijn,
dat zij niet kunnen dienen ter vervanging van de woningen,
welke nu worden en vroeger reeds zijn afgekeurd, en dan
komt men nooit uit de misère. Na die mededeeling van den
Wethouder zal spreker zijn stem aan dit voorstel niet geven
en zal hij ook in het vervolg aan dergelijke voorstellen zijn
stem onthouden, zoolang de gemeente niet zorgt, dat er
woningen worden gebouwd, welke kunnen dienen ter ver
vanging van degenen, die worden afgekeurd. Spreker gelooft,
dat de geheele sociaal-democratische fractie diezelfde houding
zal aannemen, en hij hoopt, dat ook andere Raadsleden dat
zullen doen, opdat de Raad daardoor toone, dat hij niet met
zich laat spelen.
De Voorzitter wenscht nog een opheldering te geven,
omdat de heeren blijkbaar van een verkeerd idee uitgaan
omtrent de vraag wie in deze het initiatief heeft genomen.
De Gezondheidscommissie heeft uit zich zelve die huizen
ongeschikt ter bewoning geacht en Bouw- en Woningtoezicht
heeft daarover advies moeten geven. Burgemeester en Wet
houders zijn volgens de Woningwet verplicht binnen een maand
na de dagteekening van het advies van de Gezondheidscommissie
omtrent de onbewoonbaarverklaring een beslissing van den
Raad uit te lokken. Nu kan de Raad, zooals de heer Dubbel
deman dat zou wenschen, weigeren die huizen onbewoonbaar
te verklaren, maar indien binnen drie maanden na dagteekening
van het advies der Gezondheidscommissie, aan dat advies door
den Raad geen gevolg is gegeven, kan de Gezondheidscommissie
in beroep gaan bij Gedeputeerde Staten, die dan de onbewoon
baarverklaring kunnen uitspreken. Spreker staat voor een
groot deel op het standpunt van den heer Dubbeldeman,
want ook hij vindt de onbewoonbaarverklaring thans van
geen direct nut, maar wettelijk is er niets aan te doen. Toch
vindt spreker het niet zoo erg, want, gelijk de heer Mulder
terecht zeide, zit er dit voordeel in, dat die huizen geteekend
zijn en er niet meer mede kan worden gesold. Men zal echter
iets door de vingers moeten zien, al worden zij weer bewoond.
Dat moet men wel; dat gebeurt te Amsterdam ook; indezen
tijd is er niets aan te doen.
Spreker begrijpt niet hoe de Gezondheidscommissie tot deze