MAANDAG 12 FEBRUARI 1923.
21
Tegen stemmen: de heeren Sanders, Pera, Mulder, Eiker
bout, van der Lip, de dames van Itallievan Embden en
DubbeldemanTrago, de heeren Sijtsma, van Stralen, Wilmer,
Stijnman, Huurman, Piekaar, van Hamel, Groeneveld, Bisschop,
van Eek, Dubbeldeman, Heemskerk en Eerdmans.
Vóór stemmen: de heeren Meijnen, Wilbrink, Knuttel,
Splinter, Kuivenhoven, Kooistra, Oostdam en Jan de Lange.
Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
IV. Voorstel tot verhuring van het perceel grond aan den
Haarlemmerweg, Sectie H No. 6, aan J. Riethoven.
(Zie Ing. St. No. 46.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
V. Verordening, regelende de vergoeding verschuldigd voor
het verleenen van Eerste-Hulp, als bedoeld in het Raadsbesluit
van 31 October 1921.
(Zie Ing. St. No. 47.)
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer Eerdmans doet opmerken, dat de opbrengst van
deze heffing geen belangrijk bedrag ooit zal vertegenwoordigen
en dat daarom bij hem de vraag is gerezen, of het niet een
voudiger zou zijn alle eerste hulp gratis te verleenen.
De heer van der Lip moet verklaren zich ten zeerste te
verbazen over de opmerking van den heer Eerdmans. In
menige rede van dien spreker is te bespeuren een aandrang
om zuinig te zijn en op de kleintjes te passen, en nu wil hij
in eens royaal zijn.
Spreker acht het ook principieel beter, dat de gemeentenaren
iets betalen voor diensten, welke de gemeenschap hun bewijst.
Er is bijvoorbeeld ook een tarief voor het gebruik van het
ziekenrijtuig, dat ongeveer gelijk is aan het hier voorgestelde
tarief; dat tarief zou dan ook moeten vervallen.
Het betreft bier kleine bedragen, die de menschen best
kunnen opbrengen, en er bestaat dan ook geen bezwaar dit
voorstel te aanvaarden. Spreker had eerder gedacht, dat de
heer Eerdmans gekomen zou zijn met een voorstel om het
voorgesteld tarief wat te verhoogen.
De heer Eerdmans acht het een onaangenaam iets dat
iemand, die feitelijk reeds getroffen is door een ongeval, nog
genoodzaakt wordt een bepaald tarief te betalen voor hulp,
die hij genoten heeft. Men zal nu moeten nazien hoeveel
inkomen iemand heeft, enzoovoort, en dat zal aanleiding geven
tot zooveel paperasserij, dat het veel eenvoudiger is het niet
zoo te doen.
Spreker ziet niet in, dat hierbij een zoo geweldig principieel
financieel probleem bij betrokken is, als de heer van der Lip
schijnt te meenen. Hij meent, dat men hier wel royaler mag zijn.
De heer Wilmer meent, dat het beschikbaar stellen van
eerste hulp bij ongelukken, zonder daarvoor iets in rekening
te brengen, juist aanleiding zal geven tot. datgene waarvoor
de heer Eerdmans altijd zoo bevreesd is, namelijk uitbreiding
van het getal ambtenaren. Spreker vreest, dat de menschen
veel meer gebruik van dezen dienst zullen gaan maken dan
noodig is; hij heeft reeds ineenigegevallengeconstateerd.dat
de menschen even goed een gewonen dokter konden ontbieden
doch dat zij dachten: laten wij den Eerste-Hulp-dienst op
bellen; dat kost ons niets.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
De artikelen 1 tot en met 3 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de
geheele verordening zonder hoofdelijke stemming wordt vast
gesteld.
VI. Verordening, houdende wijziging van de verordening
van 19 September 1921 (Gemeenteblad No. 42), regelende
het openbaar vervolgonderwijs te Leiden.
(Zie Ing. St. No. 56.)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening
wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vast
gesteld.
VII. Verordening, houdende wijziging van de verordening
van 12 December 1889, op de Openbare Bewaarscholen te
Leiden (Gemeenteblad No. 4.)
(Zie Ing. St. No. 57.)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening
wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vast
gesteld.
VIII. Voorstel in zake het verleenen van ontslag aan het
onderwijzend personeel van het Gymnasium, de Hoogere
Burgerschool met 5-jarigen cursus en de Hoogere Burger
school voor Meisjes, in het tijdvak tusschen 1 Maart en
het begin der daaropvolgende zomervacantie.
(Zie Ing. St. No. 58.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
IX. Voorstel om Burg. en Weth. te machtigen tot het
aanstellen van ambtenaren en werklieden in lossen dienst of
wier dienstverband een zeer tijdelijk karakter draagt, een
en ander voor zoover de benoemingsbevoegdheid al niet
reeds bij de wet of bij een verordening aan Burg. en Weth.,
een raadscommissie of een hoofd van een diensttak is opge
dragen.
(Zie Ing. St. No. 48.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Kooistra vraagt waarom dit voorstel niet in het
Georganiseerd Overleg is behandeld.
De Voorzitter antwoordt, dat dit voorstel met het Geor
ganiseerd Overleg niets te maken heeft. Het is slechts een
maatregel van orde om te voorkomen, dat een ambtenaar,
die door den Raad moet worden benoemd maar slechts
een zeer tijdelijke aanstelling krijgt van Burgemeester en
Wethouders, met den Pensioenraad in moeilijkheden komt.
De heer Kooistra meent, dat dit voorstel verband houdt
met de arbeidersbelangen en dus wel degelijk in het Georga
niseerd Overleg had moeten worden besproken. Hij verschilt
in deze van meening met den Voorzitter.
De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke
stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en
Wethouders besloten.
X. Voorstel om Burg. en Weth. te machtigen tot het treffen
van een regeling in zake het aangaan van arbeidsovereen
komsten, als bedoeld in den zevenden titel A van het 3e boek
van het Burg. Wetboek.
(Zie Ing. St. No. 49.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XI. Voorstel tot handhaving van de rechten van ambtenaren,
die pensioen ontvangen krachtens de Pensioenwet 1922, welke
rechten hun gewaarborgd waren bij de gemeentelijke pensioen
verordeningen.
(Zie Ing. St. No. 50.)
De beraadslaging wordt geopend.
De Voorzitter zegt, dat dit voorstel alleen in het voordeel
van de ambtenaren kan zijn. Het vindt zijn oorsprong in
een leemte in de nieuwe Pensioenwet. Artikel 161 3e lid
dier wet bepaalt namelijk:
»De bepalingen, bedoeld in het tweede lid van artikel 71
der Pensioenwet voor de gemeenteambtenaren 1913 en die,
bedoeld in het tweede lid van artikel 47 der Weduwenwet
voor de gemeenteambtenaren 1913, blijven, voor zooveel zij
hoogere aanspraken geven dan deze wet, van kracht."
Dat artikel had moeten worden aangevuld in dien zin, dat
in het vervolg de voorrechten, welke die regelingen gaven,
blijven gelden voor hen, die volgens de nieuwe Pensioenwet
worden gepensionneerd. De betreffende verordeningen mogen
niet meer worden gewijzigd, maar de Regeering en ook
Gedeputeerde Staten hebben goedgevonden, op aanvrage van
Burgemeester en Wethouders, dat interpretatief de bij die
verordeningen gehandhaafde pensioensrechten, ook zullen
gelden voor hen, die op grond van de Pensioenwet 1922
worden gepensionneerd, mits een besluit in dien zin wordt