MAANDAG 12 FEBRUARI 1923. 17
De heer van Eck wil uiteenzetten, hoe noodig het is om
bij Burgemeester en Wethouders op grooten spoed in deze
aan te dringen, en wenscht dus met zijn betoog door te gaan.
De Voorzitter kan dit niet toestaan als de spreker
buiten de orde is.
De heer van Eck. Dan ga ik eenvoudig weg!
De Voorzitter vindt dat de heer van Eck dat dan maar moet
doen. Men heeft zich hier te houden aan het Reglement van Orde.
De heer van Eck zegt niet in strijd met het Reglement
van Orde te handelen. Hij acht het noodig, dat uiteengezet
wordt waarom het noodzakelijk is dat de grootste spoed be
tracht wordt in deze zaak, en is overtuigd, dat Burgemeester
en Wethouders den ernst van den toestand niet inzien.
De Voorzitter. Dat doen zij wel!
De heer van Eck meent, dat de resultaten bewijzen, dat
dit niet het geval is. Wat is totnogtoe voor de werkloozen
gebeurd?
De Voorzitter wijst er op, dat steeds werken zijn uitge
voerd. De heer van Eck is niet op de hoogte. Toen de heer
van Eck met de deputatie bij spreker kwam, heeft spreker
tot hem gezegd: u weet het niet; en daarop antwoordde de
heer van Eck: dan weet ik het ook niet; terwijl hij het kon
weten.
De heer Oostdam zegt, dat de heer van Eck niet wil zien
wat hij wil weten.
De heer van Eck meent, dat hij het recht heeft, om hier
over deze zaak te spreken.
De Voorzitter zegt, dat men kan aandringen op spoed,
maar men heeft niet over allerlei dingen uit te weiden. Thans
is alleen aan de orde de wijze, waarop met dit adres zal
gehandeld worden. Laat de heer van Eck het voorstel van
Burgemeester en Wethouders bestrijden, als hij het er niet
mede eens is dat over deze zaak praeadvies moet komen.
De beer van Eck is het met het voorstel van Burgemeester
en Wethouders eens, op voorwaarde dat deze. zaak beschouwd
wordt als van buitengewoon spoedeischenden aard, als iets
wat op het oogenblik het werk van Burgemeester en Wet
houders moet beheerschen. Spreker heeft dan toch het recht
om dit uiteen te zetten.
De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders
eveneens meenen, dat spoed betracht moet worden.
De heer van Eck meent, dat de resultaten er niet naar zijn.
De Voorzitter vraagt, hoe de heer van Eck dat weten kan.
De heer vam Eck wil daartoe wijzen op het verloop van
de werkloosheid. Deze is niet plotseling te voorschijn gekomen,
maar langzamerhand is zij steeds erger geworden. Men heeft
af te wachten, welke maatregelen vanwege Burgemeester en
Wethouders voorgesteld zullen worden, maar totnogtoe zijn
van hun kant slechts gekomen voorstellen tot uitvoering van
werken, welke onder normale omstandigheden zouden uitge
voerd worden, doch die men heeft uitgesteld op grond van de
mode-bezuinigingsleus. Er is meer noodig. De werkloosheid
wordt niet veroorzaakt door het stilzitten van de overheid,
maar doordat in het vrije bedrijf bijna geen, althans zeer
weinig, werk wordt verricht.
Nu heelt de overheid tot plicht om als tegenwicht daar
tegen op dit oogenblik buitengewoon veel nuttig werk te
laten verrichten, maar spreker heeft niet den indruk gekregen,
dat Burgemeester en Wethouders dat van plan zijn.
De Voorzitter. De nieuwe zweminrichting!
De heer van Eck zegt, dat dit werk, evenzeer als de bouw
van die 162 arbeiderswoningen, noodzakelijk is onafhankelijk
van de vraag van de werkloosheid. Spreker en de zijnen
juichen de uitvoering van die werken wel toe, maar daardoor
wordt de werkloosheid niet voldoende bestreden. Er moet
meer gebeuren.
De Voorzitter. Gij vraagt die zelf.
De heer van Eck. Ja onder andere, maar toch nog veel meer!
De heer Oostdam. Gij kunt ze niet alle tegelijk uitvoeren.
De heer van Eck doet opmerken, dat de heer Oostdam al
spoedig tevreden is, maar dat hij wel anders zou spreken, als
hij zelf werkloos arbeider was.
De heer Piekaar. Het is nog al prettig om werkloos te
zijn; je moet eerst maar eens.honger hebben!
De heer Oostdam. Gij hebt er toch geen last van!
De heer Dubbeldeman. Dat is bij de beesten af! Ik wil je
dat op een briefje geven.
De heer Knuttel. Dat is werkelijk dierlijk!
De heer van der Lip. Schaam je toch!
De Voorzitter vraagt of de heer van Eck zijn rede wil
voortzetten.
De heer van Eck beweert, dat iedereen weet, dat tenge
volge van de werkloosheid een groot deel der ingezetenen
ontzettend groote schade lijdt, maar waarvoor men blijkbaar
geen oog heeft is de groote moreele en geestelijke inzinking,
waaraan een groot deel der bevolking is blootgesteld. Degenen,
die in den Raad altijd een groot woord hebben over de be
vordering van de geestelijke belangen, ofleren die geestelijke
belangen voor een groot deel op aan de materieele belangen
van de bezittende klasse, want als er een wil was, zou er
hier voldoende gedaan kunnen worden.
Indien men hier had een arbeidersregeering, dan zouden
veel forschere eischen worden gesteld, onder andere het
inrichten van gemeentelijke werkplaatsen voor de menschen
om daar producten te vervaardigen voor het buitenland en
voor de noodlijdenden hier te lande.
De Voorzitter. Dat ligt geheel buiten dit request.
De heer van Eck constateert, dat hunnerzijds die buiten
gewone en moeilijke dingen niet worden gevraagd. Zij vragen
alleen eenvoudige dingen, die voor de hand liggen en die
nut afwerpenzij geven wel geen winst, maar zijn in het belang
van de gemeenschap. Het zijn alle noodzakelijke dingen.
Het feit, dat deze zaak eerst thans ernstig onder de oogen
wordt gezien, bewijst, dat Burgemeester en Wethouders zich
niet bewust zijn van de noodzakelijkheid om op te treden.
Men mag zich niet achter de financieele kwestie verschuilen,
want Leiden is niet een stad alleen van paupers; er is hier
nog wel geld te halen. Maar bovendien, als de gemeente
financieel niet machtig genoeg is om in deze afdoende te
helpen, dan moet er pressie uitgeoefend worden op de
Regeering er is hier een lid van de Eerste Kamer aanwezig,
die gemakkelijk toegang tot den Minister kan krijgen om
van Rijkswege bij te springen. Als de Leidenaars het niet
kunnen doen, moeten zij het doen, die er wel toe bij machte
zijn. Het belastingbezwaar mag hier niet gelden; waar hier
zulke ernstige belangen op het spel staan, moet dat den doorslag
geven. Is er een wil om de bestaande bezwaren te overwinnen,
dan zullen zij ook overwonnen worden.
Spreker heeft er geen bezwaar tegen om dit adres in handen
van Burgemeester en Wethouders te stellen voor praeadvies,
maar dan moeten de Raadsleden de overtuiging hebben, dat
Burgemeester en Wethouders deze zaak van overgroot en van
het meeste belang achten en dat andere dingen daarvoor
desnoods moeten stil staan.
De heer van der Lip. Wachten!
De heer van Eck zegt, dat er al zoo lang gewacht is.
De Voorzitter doet opmerken, dat de heer van Eck wel
praat over den bouw van arbeiderswoningen, maar dat
spreker den duw heeft gegeven aan die zaak, waardoor over
veertien dagen een plan in den Raad zal komen.
De heer van Eck. De werkloosheid ontstaat toch niet zoo
ineens!
De Voorzitter wijst er op, dat die plannen ook niet plot
seling klaar zijn, maar een behoorlijke voorbereiding eischen.
De heer van Eck wijst er op, dat de werkloosheid al meer
dan een jaar aanwezig is en trouwens steeds in het kapita
lisme zal dreigen. Onder de kapitalistische ontwikkeling van
de maatschappij zullen die crisissen voortdurend terugkeeren.
De Voorzitter wijst er op, dat de heer van Eck er allerlei
dingen bijhaalt, die niet aan de orde zijn.
De heer van Eck acht dat noodzakelijk.
v