24
MAANDAG 12
FEBRUARI 1923.
onbewoonbaarverklaring het initiatief heeft kunnen nemen en
den Raad daartoe heeft kunnen dwingen. Burgemeester en
Wethouders kunnen er niets aan doen.
Spreker wil er even op wijzen, dat de gemeente op dit
moment niet kan gaan bouwen voor de vervanging van krot
woningen. Er zijn thans niet zoo heel veel woningen tekort;
het zijn er ongeveer 575. Nu komen Burgemeester en Wet
houders binnenkort in den Raad met een plan voor den bouw
van 162 woningen, er komen er 52 van de woningbouwver-
eenigingen »de Eendracht" en »Ons Belang" en als »de Een
dracht" overgaat tot premie-bouw, wat spreker zeer sterk zal
bevorderen, dan wordt een totaal van 325 woningen bereikt,
dus ver over de helft van het tekort. Dat tekort moet eerst
zijn aangevuld wil men kunnen beginnen aan de voorziening in de
vervanging van krotwoningen. {Bovendien geeft het Rijk voor de
krotten-voorziening geen steun, omdat er woningnood is.
Zoo zit de zaak uit een juridisch oogpunt. De Raad moet
nu weten wat hij doet.
De heer Knuttel is volstrekt niet bevredigd door het ant
woord van den Wethouder en hij zou er een ander standpunt
tegenover willen stellen, maar hij zal daarmede wachten totdat
dat concrete plan voor den bouw van 162 woningen in den
Raad is gebracht.
Wat de onbewoonbaar verklaring betreft, blijft spreker er
bij, dat het niets anders is dan het uitspreken van een waarheid,
namelijk dat die woningen onbewoonbaar zijn.
Waarom zou men dat niet doen, al komt men er niet
verder mee?
De heer Dubbeldeman, voor den derden keer het woord ver
kregen hebbende, betreurt de pertinente verklaring van den
Voorzitter, dat de Gezondheidscommissie in deze geheel uit
eigen initiatief optreedt. Tijdens den oorlog is tot de commissie
van hoogerhand gezegd
De Voorzitter vraagt wie die »van hoogerhand" is.
De heer Dubbeldeman zegt, dat het ook het gemeentebestuur
kan geweest zijn. Men heeft toen gezegd: stop met het afbreken,
er is toch geen sprake van dat er gebouwd kan worden. Maar
eenige jaren na den oorlog hebben Burgemeester en Wethouders
weder tot de Gezondheidscommissie gezegd: wij kunnen van
lieverlede weder eraan denken om de allerergste krotten af
te breken. Dus als de Gezondheidscommissie nu komt met
voorstellen in dien geest, dan komt dat omdat Burgemeester
en Wethouders haar dat gevraagd hebben.
De Voorzitter zegt er niets van te weten.
De heer Dubbeldeman verwijst naar de officieele Ingekomen
Stukken; daarin kan men het nagaan.
De Gezondheidscommissie moet men liever buiten het geding
houden, want zij heeft ten slotte niets anders gedaan dan wat
haar is opgedragen.
Indien, zooals gezegd is, het woningtekort in Leiden 575
woningen betrof', dan zou dat zeer toe te juichen zijn, want
dan was men binnen eenige jaren hier uit de misère; maar
spreker heeft een geheel ander cijfer, en officieele cijfers zijn
er niet. Als men een optelling gaat maken aan de hand van de
lijstjes, die door de woningbouwvereenigingen gepubliceerd
worden, dan komt men tot een totaal van 575 woningen,
er zijn nog tal van menschen, die geen lid zijn van een
woningbouwvereniging en op eigen gelegenheid naar een
woning uitzien en thans tijdelijk bij anderen inwonen. Ook de
Federatie van Woningbouwvereenigingen te Leiden komt tot
een hooger getal dan 575. Spreker zou niet weten, 'waar
vandaan die huisjes plotseling zouden zijn gekomen, en zooveel
menschen verlaten op het oogenblik de gemeente ook niet.
Men trachte zoo spoedig mogelijk in het woningtekort te
voorzien; dan eerst kan men beginnen met het afbreken van
krottenhiertoe kan men niet overgaan zoolang men niet
weet waarheen de bewoners moeten gaan. Overigens moet
men geen besluiten nemen, waarvan men vooruit weet dat
ze althans vooreerst niet uit te voeren zijn; dat is niet reëel.
De heer Wilmer, toegevende dat het thans geen direct
practisch nut oplevert om over de krotwoningen te spreken,
verklaart met den Voorzitter van inzicht te verschillen.
De Voorzitter heeft gezegd, en dat is ook de meening van
den heer Mulder, dat men eerst moet doorgaan met den
gewonen woningbouw, en wanneer die is gereed gekomen en
er voldoende woningen zijn voor menschen, die zich voor
een woning aanmelden, dan kan men beginnen met het
opruimen van krotten en het voorzien in de krotten. Men
kan daaromtrent meer of minder optimistisch zijn, maar
ongetwijfeld zal de gemeente zich nog wel eenige jaren hebben
te bemoeien met de woningvoorziening, zooals die totnogtoe
heeft plaats gehad. Daaruit volgt, dat men met het op
ruimen van krotten nog wel eenige jaren zal moeten wachten.
Er kan gezegd worden, dat het niet erg is, maar spreker
vindt het wel erg.
De Voorzitter. Richt dan eens een vereeniging op!
De heer Wilmer betwijfelt of het particulier initiatief in staat
zou zijn in de behoefte aan woningen voor dergelijke
menschen te voorzien. Misschien kan worden gezorgd, dat
het particulier initiatief voor dat doel gelden bijdraagt, maar
het zal noodzakelijk zijn, dat de gemeente den stoot geeft.
Men kan zeggen, dat er geen geld is, maar straks zullen
er gelden worden gevoteerd voor een nieuwe zweminrichting.
Ook dat is een zeer nuttige zaak, maar in elk geval ligt
hierin het bewijs, dat er voor sommige dingen wel geld is
te vinden. Het is dus geen kwestie van geld of geen geld,
maar een kwestie van inzicht of het al dan niet noodig is
en dan verschillen de Voorzitter en spreker op dit punt van
inzicht. Spreker meent, dat de allerergste krotten moeten
worden opgeruimd en de gemeente heel eenvoudige woningen
moet bouwen. De gemeente moet trachten daarvoor huur te
krijgen, maar kunnen de menschen die niet betalen, dan geen
huur! In een beschaafde samenleving mag niet worden
geduld, dat menschen in krotten wonen. Spreker zou het
minder in strijd achten met de beschaving als de gemeente
geen zweminrichting had dan wanneer zij die krotten laat
bestaan. Dit is echter een kwestie van inzicht en spreker
heeft zich gerechtigd geacht zijn inzicht daaromtrent ken
baar te maken.
De heer van Stralen moet den heer Dubbeldeman in zijn
verwachting, dat de geheele sociaal-democratische fractie tegen
dit voorstel zou stemmen, teleurstellen. Waar spreker uit
anderen hoofde met de ellendige toestanden op woninggebied
bekend is, kan hij niet van zich verkrijgen om deze woningen,
waarvan hij weet, dat zij ten spoedigste moeten worden ont
ruimd en afgebroken, niet onbewoonbaar te verklaren. Het
is goed om het feit, dat die huizen onbewoonbaar zijn, te
constateeren door het nemen van een besluit. Er zijn er zelfs
onder die woningen nog, waarvan de eigenaren geregeld om
huurverhooging komen vragen!
De heer Mulder zegt, dat die gegevens omtrent het tekort
aan woningen zijn gekomen van den Secretaris van de Huur-
commissie, die in 1922 geregeld aanteekening heelt gehouden
van de huwelijken en van de menschen, die een woning
behoeven. Dat aantal van 587 loopt tot November 1922. Het
valt niet te ontkennen, dat elke maand door het sluiten van
huwelijken de nood grooter wordt. In 1922 was dooreen-
genomen het aantal 20 per maand, maar het wordt wel wat
minder, omdat de tijdsomstandigheden het voltrekken van
huwelijken wel eenigszins belemmeren.
Spreker meent, dat men toch niet al te veel moet aan
sturen op het afkeuren van krotten. Voor bet oogenblik zijn
er genoeg woningen afgekeurd en de Gezondheidscommissie
kan er voorloopig wel een stokje voor steken. Het afkeuren
heeft echter deze goede zijde dat men tegengaat dat men,
als dergelijke woningen te eeniger tijd ledig komen, dan
tracht ze toch nog weder te verhuren voor ietwat hoogeren prijs.
Het verheugt spreker, dat de heer van Stralen ten minste
zoo verstandig is om nu in het vooruitzicht te stellen, dat
hij niet tegen nieuwe woningen zal zijn.
Spreker deelt voorts mede, dat hij zeer veel moeite ervoor
heeft gedaan, dat door particulieren eenvoudige woningen
zouden gesticht worden speciaal ten behoeve van de vervanging
van krotwoningen; daarbij heeft spreker in het vooruitzicht
gesteld, vrij blijvend natuurlijk, dat door de gemeente zekere
huur zou gegarandeerd worden. Daarvan is echter niets kunnen
komen; men eischte, dat de gemeente niet alleen de volle
huur zou garandeeren maar ook een bedrag voor onderhoud,
zulks met het oog op de wijze, waarop dit soort menschen
hunne woningen over het algemeen bewonen.
Dit is een klein staaltje van de moeilijkheden, die zich
voordoen, als men wil komen tot het bouwen van woningen
ter vervanging van de krotwoningen.
De heer Kooistra wenscht nog even terug te komen op
het betoog van den Wethouder, die medegedeeld heeft, dat
de Secretaris der Huurcommissie een statistiek heeft gemaakt
van het tekort aan woningen. Spreker acht dergelijke statistiek
niet juist. Die Secretaris heelt waarschijnlijk alleen bericht
gekregen van menschen, die hun woning moeten verlaten,
maar daarmede is nog niet aangegeven het gebrek aan
woningen, dat er hier ter stede bestaat.
De heer Mulder verklaart op het betoog van den heer
Kooistra niet te kunnen ingaan. Spreker zegt ja en de heer
Kooistra neen.
De beraadslaging wordt gesloten.