576 DONDERDAG 7 DECEMBER 1922. zal het Rijk er rekening mede houden bij het uitkeeren van subsidie. Letterlijk staat er in de circulaire: «Bovendien zal alleen dan subsidie in de kosten van steun- verleening kunnen worden verleend, indien niet of niet vol doende werk kan worden verschaft." Daaruit blijkt, dat er eerst zal worden nagegaan, of er geen werk zal worden verschaft. Overigens zouden Burgemeester en Wethouders, ook al zou die circulaire niet zijn verschenen, hun best gedaan hebben om productief werk te verschaffen. Het zou toch vreemd zijn indien men liever steun ging ver- leenen dan productief werk verschaffen. En bovendien, om in een memoriepost te zien een opdracht aan Burgemeester en Wethouders, dat is zoo vreemd, dat ik daarin geen reden kan zien om aan het voorstel van den heer van Stralen steun te verleenen. De heer Elkerbout. M. d. V. Het gras is mij eigenlijk al voor een groot deel door den heer Wilmer voor de voeten weggemaaid, omdat ik er, evenals door hem is gedaan, op wilde wijzen, dat het bijna tot de onmogelijkheden behoort om op de begrooting een memoriepost te brengen, te meer, waar de Regeering in haar circulaire het volgende zegt: «Aanvragen om subsidie in de kosten van werkverschaffing zullen alle op zich zelve worden beoordeeld, waarbij nauw lettend zullen worden nagegaan èn de omvang èn aard der werkloosheid èn de aard van de uit te voeren werken èn de loontarieven, die naar de meening van het gemeentebestuur zullen moeten worden toegepast, èn de financieele toestand der gemeente." Hoewel ik mij voor een groot deel met het voorstel van den heer van Stralen kan vereenigen, vind ik het laatste gedeelte, waarin de strekking ligt om op de begrooting voor 1923 een memoriepost te plaatsen, te onzeker en zou ik liever gezien hebben, dat een vast bedrag kon gesteld worden. Dat zal natuurlijk wel niet mogelijk zijn, zoodat er iets op gèvonden zal moeten worden, hetzij door te putten uit Onvoorzien, hetzij door het sluiten van leeningen ten behoeve van de uitvoering van werken voor werkverschaffing. De heer Knuttel. M. d. Y. De heer Wilmer stelt zich de zaak in elk geval erg onnoozel voor, alsof in dit opzicht geen verschil van meening zou bestaan. Ik behoef er slechts aan te herinneren, dat de Voorzitter naarvoren heeft gebracht, dat hij een groot gevaar ziet in te veel bespoedigen van werk ten behoeve van werkverschaffing. De Voorzitter. Ik heb gezegd, dat het een gevaar kan zijn. De heer Knuttel. Dat is geen bindende uitspraak. De Voorzitter. Als gij mijn rede naleest, zult gij zien, dat ik gezegd heb, dat het mijns inziens een gevaar kan zijn om het uitvoeren van werken te bespoedigen. In dien zin heb ik gesproken, omdat nu juist in de bouwvakken veel meer werkloosheid heerscht dan eenigen tijd geleden. De heer Knuttel. Het doet mij genoegen dat te hooren ik had dien indruk niet uit uw rede gekregen maar dan nog acht ik het wenschelijk, dat er een uitspraak van den Raad komt, waarin aandrang wordt uitgeoefend om in die richting iets te doen. Ik geloof niet, dat er eenig bezwaar zou zijn om dat te doen door middel van een memoriepost op de begrooting, en ik zie daarvan de overbodigheid ook niet in. Laat ik een ander voorbeeld noemen. De Wethouder van Openbare Werken heeft bij het beantwoorden van de verschillende sprekers gezegd: kom nu eens voor den dag met een plan voor werkverschaffing. Daarin ligt niet opgesloten, dat de Wethouder een tegenstander is van productieve werk verschaffing, maar wel in opgesloten, dat de Wethouder zelf een zoodanig plan niet heeft. Nu wordt zulk een plan niet te voorschijn getooverd door een memoriepost op de begrooting te brengen, maar daardoor wordt toch aan Burgemeester en Wethouders een opdracht gegeven om, als zij niet een plan hebben, dat althans te ontwerpen. Er wordt daardoor toch eenige aandrang uitgeoefend om in die richting meer te werken dan totnogtoe de gewoonte was. De heer Heemskerk. M. d. V. In het algemeen kan ik mij met het voorstel van den heer van Stralen wel vereenigen, maar ik zie er een tegenstrijdigheid in. Aan het slot wordt voorgesteld een memoriepost op de begrooting voor 1923 te brengen, terwijl in de vorige alinea wordt gezegd, dat produc tieve werkverschaffing vanwege de gemeente onmiddellijk dient te worden ter hand genomen. Dat woord «onmiddellijk" maakt een zonderlingen indruk, omdat, als er op de begrooting een memoriepost voorkomt, Burgemeester en Wethouders het geheele jaar tijd hebben om te overwegen, welke werken voor productieve werkverschaffing in aanmerking komen. Het woord «onmiddellijk" zal dus geschrapt moeten worden. De heer Bots. Ik heb bezwaar om dit voorstel van den heer van Stralen over te nemen. Burgemeester en Wet houders doen alles, als de gelegenheid zich aanbiedt, om met voorstellen te komen. Wij zijn nu pas gekomen met het voorstel betreffende het Delftsche Jaagpad. Nu wordt er al. te vaak later iets anders uit gedistilleerd dan er oppervlakkig in ligt. Echter kan men pas als er een bepaald voorstel is, dat voorstel behoorlijk financieel overzien, maar in een memoriepost zie ik geen nut. En een opdracht, als de heer van Stralen die daarmede bedoelt, kan ik absoluut niet goedkeuren. De heer van Stralen. M. d. V. Ik kan toch de bestrijding van den Wethouder niet bepaald sterk vinden. Ook hetgeen de andere leden hebben ingebracht is geen bestrijding te noemen. Men is gekomen tot deze conclusie, dat mijn voorstel overbodig zou zijn, maar dat kan ik nog niet inzien. Ik meen, dat er wel degelijk aanleiding bestaat om bij deze gelegenheid een dergelijk voorstel te doen juist omdat er verschil van meening is gebleken tusschen het college van Burgemeester en Wethouders en verschillende leden van den Raad in dezen zin, dat deze leden meenen, dat met te weinig ernst er naar gestreefd wordt. Nu kan het wel zijn, dat Burgemeester en Wethouders overtuigd zijn, dat er in die richting riiets te doen is, maar als een belangrijk deel van de leden var. den Raad meent, dat er wel iets te doen is, dan zie ik niet in, waarom mijn voorstel niet aan Burge meester en Wethouders zou worden ter hand gesteld. Wat de heer Wilmer heeft betoogd over de subsidie van het Rijk, dat is ook maar een bijkomstigheid. Subsidie zal alleen gegeven worden, als al het mogelijke gedaan zal worden voor werkverschaffing. Maar dat is ook een aansporing voor de gemeentebesturen. Dan de kwestie van den memoriepost. Men moet toch voelen, dat ik niet anders kan doen: er moet toch aan elk voorstel een slot zijn. Als ik nu meen, dat het een opdracht is voor Burgemeester en Wethouders om bepaalde werken te doen uitvoeren, dan ben ik toch niet mis. Ik zou een heele serie werken hebben kunnen voorleggen en daaromtrent een uitspraak vragen van deri Raad, maar dat is onmogelijk, omdat al die kwestie's bekeken moeten worden, waarom ik mij dus heb bepaald tot deze algemeenheid, dat werkver schaffing op zoo groot mogelijke schaal in het leven moet worden geroepen. Mijns inziens kunnen de heeren, die het met het eerste deel eens zijn, toch ook niet tegen het tweede deel zijn. De heer Heemskerk heeft bezwaar tegen het woord «onmiddellijk", maar dat wil natuurlijk niet zeggen: morgen aan den dag, maar alleen: zoo spoedig mogelijk, maar dat Burgemeester en Wethouders zoo snel mogelijk met die plannen bij den Raad komen. De heer Heemskerk kan tegen het voorstel, zooals het thans luidt, zeker geen bezwaar meer hebben. De heer Bots heeft mijn voorstel overbodig genoemd, omdat het college in deze diligent is en, als er gelegenheid toe bestaat, in de richting van productieve werkverschaffing zal worden gewerkt. In dit verband wees de heer Bots op het voorstel tot verbetering van het Delftsche Jaagpad, dat vanmiddag door den Raad is afgeketst. Daar heeft men nu de kwestie. Het zal den Raad zijn opgevallen op welke zwakke wijze dit voorstel door den Wethouder van Openbare Werken is verdedigd. Hij heeft het zoogenaamd verdedigd, maar hij heeft er aan toegevoegd, dat het hem niet kon schelen of het werd afgewezen. De heer Sijtsma. Hij heeft er zelf tegen gestemd. De heer van Stralen. De heer Bots moet niet zeggen, dat wij de zaak gerust aan Burgemeester en Wethouders kunnen overlaten. Ik vind het jammer, dat door het voorstel van den heer Knuttel, hetwelk uit een overdreven wanbegrip omtrent schoonheid is voortgekomen, dit werk, dat aan de bestrijding van de werkloosheid ten goede zou zijn gekomen, is afgestemd. Daarom is het te meer noodig, dat door mijn voorstel tot Burgemeester en Wethouders een aansporing wordt gericht om te trachten zoo spoedig mogelijk ander werk te vinden. Mijn voorstel is in zijn nieuwen vorm wel voor aanneming vatbaar. De heer Elkerbout. M. d. V. Ik zou den heer van Stralen in overweging willen geven om zijn voorstel in dien zin te wijzigen, dat de derde en vierde alinea worden gelezen als volgt: «dat daarom productieve werk verschaffing door de gemeente ten spoedigste dient te worden ter hand genomen, gaat over tot de orde van den dag." Indien de heer van Stralen aan mijn wensch voldoet, zal ik mijn voorstel niet indienen, maar anders doe ik dat wel. De heer van Stralen. M. d. V. Ik wil aan het verzoek

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 26