DONDERDAG 7 DECEMBER 1922.
571
De Voorzitter. Ik wil even aan den Raad explicatie van
dit geval geven, omdat het door den heer van Stralen,
natuurlijk te goeder trouw, niet juist is gesteld.
De weduwe van der Kaay zou ontslag krijgen of liever zou
ophouden met het verrichten van een soort van zijdelingsche
diensten aan de gemeente met ingang van 1 October. Ongeveer
15 Juli kregen wij een brief van het Bestuur van den Nederland-
schen Bond van Werklieden in Overheidsdienst over dit geval,
terwijl ook de heer van Stralen er over heeft geschreven.
Nu kregen die menschen vroeger een gratificatie of liever
de zaak droeg zich toe als volgt: Vroeger oefenden Burge
meester en Wethouders de taak van het Burgerlijk Armbestuur
uit. Men kwam dan bij den concierge en Burgemeester en
Wethouders bepaalden het bedrag van den onderstand; bij
het bepalen daarvan werd in aanmerking genomen, of men
eventueel zijdelingsche diensten aan de gemeente had bewezen.
In genoemden brief nu werd er op gewezen, dat de weduwe
van der Kaay niets krijgt, terwijl zij naar analogie recht had
op een pensioen van 2/» van haar loon.
Ik heb deze zaak overwogen en het resultaat was, dat de
weduwe van der Kaay, evenals vroeger, zich moest aanmelden
bij het Burgerlijk Armbestuur. Het slot van de zaak was,
dat zij niet */s krijgt van haar loon, maar 3/* en wel 3.75.
Deze werkvrouw krijgt dus aan pensioen 3/* van haar loon
en dat is de bewuste f 3.75. Eu behalve dit bedrag krijgt
zij ook nog 1.75 van de diaconie.
Nu zie ik niet in, dat Burgemeester en Wethouders in
deze verkeerd gehandeld hebben. Ik dacht juist, dat het zoo
goed mogelijk gedaan was, en begrijp niet, dat de heer van
Stralen ons niet heeft bedankt voor onze bemoeiingen, omdat
het pensioen nu in plaats van */s geworden is Burge
meester en Wethouders zijn van plan ook in het gevolg zoo
te handelen. Als er ooit weer zulk een geval zich mocht
voordoen, zullen de hoofden van dienst of schoolhoofden Bur
gemeester en Wethouders waarschuwen, dan onderhandelen
die met het Burgerlijk Armbestuur.
Ik heb in dit geval het pensioen precies laten berekenen
door de Rekenkamer en het daar berekende bedrag hebben
wij gegeven. Nu vraag ik: is daarop nu iets aan te merken?
Wij geven immers */4 van het pensioen, dat zij zou gehad hebben
als zij in gemeentedienst ware geweest, berekend naar het laatste
jaar, zoodat daardoor het bedrag nog hooger wordt. Ik zie dus
geen reden, het voorstel van den heer van Stralen aan te nemen.
De heer van Stralen. M. d. V. Er is een punt, waarover
wij het waarschijnlijk nooit eens worden en dat is de bekende
kwestie van het Armbestuur. De hoofdzaak voor mij is het
bezwaar, dat menschen, die in een positie verkeeren als deze
vrouw, die een groot gedeelte van haar leven heeft besteed
in dienst van het schoolhoofd weliswaar, maar toch in zijde-
lingschen dienst van de gemeente, na opgebruikt te zijn aan
den kant worden gezet en dan in de ontferming van het
Burgerlijk Armbestuur worden aanbevolen. Dat is mijn grief.
Indien hetgeen gij zegt, dat ten opzichte van deze vrouw is
geschied, zoo opperbest is, waarom gebeurt dan aan de Licht
fabrieken niet precies hetzelfde en waarom wordt ook daar
dan niet aan de werksters, die op zoo hoogen leeftijd geraken,
dat zij haar ontslag moeten nemen, toegevoegd, dat zij zich
maar tot het Burgerlijk Armbestuur moeten wenden? Als aan
de Lichtfabrieken de houding wordt aangenomen, welke ik in
eersten termijn schetste, waarom worden dan de school-
werksters naar het Burgerlijk Armbestuur verwezen? Ik weet,
dat het voor die vrouw vernederend was om zich tot het
Burgerlijk Armbestuur te wenden, want ik ben in deze vol
strekt niet verkeerd ingelicht, integendeel, die vrouw is per
soonlijk bij mij geweest, ik heb langdurig met haar gesproken
en zij heeft mij haar klacht kenbaar gemaakt, dat zij genood
zaakt werd dien gang naar het Burgerlijk Armbestuur te doen.
Dat had zij willen voorkomen. Het is dus niet zoozeer om
het bedrag als wel om het feit, dat zij het geld door bemidde
ling van het Burgerlijk Armbestuur moet krijgen, dat ik op
deze zaak ben teruggekomen. Ik zie niet in waarom ik dit
voorstel ten onrechte zou hebben gedaan. Blijken meerdere
Raadsleden het met mij eens te zijn, dat het toch eigenlijk
niet aangaat om een vrouw, die 29 jaren de gemeente op die
wijze heeft gediend, verder te laten helpen door bemiddeling
van het Burgerlijk Armbestuur, dan trek ik mjjn voorstel
niet in en dan moet de Raad in deze maar uitspraak doen.
De Voorzitter. Het is absoluut onbillijk van u. Vroeger
kwamen de menschen, die ondersteuning kregen, bij den
concierge van het Stadhuis het geld halen, maar aan deze
vrouw wordt haar uitkeering thuis bezorgd. Bovendien is
hetgeen de heer van Stralen over de kerkelijke diaconie me
dedeelt onjuist, want die vrouw krijgt van de diaconie een
vast bedrag per week.
Ik zal zeggen waarom de zaak niet anders kan worden ge
regeld. Aan de Lichtfabrieken kan men de menschen het geld
als pensioentje toekennen en elke week laten halen, maar
Burgemeester en Wethouders hebben geen fondsen voor dit
doel en ook geen ander orgaan dan het Burgerlijk Armbestuur
om dat geld te laten uitbetalen. Zooals de heer van Stralen
weet, is de gemeente niet bevoegd pensioen toe te kennen
buiten de pensioenwet om.
Ik vind werkelijk in de wijze, waarop deze zaak is behan
deld, voor die vrouw niets vernederends. Wij hebben aan het
schoolhoofd een opgave omtrent haar loon en diensttijd ge
vraagd, wij hebben aan de vrouw geschreven, dat zij zich
bij het Burgerlijk Armbestuur kon vervoegen, en nu is haar
een wekelijksche uitkeering toegekend door het Burgerlijk
Armbestuur, welke zij thuis gestuurd krijgt. Het is van den
heer van Stralen werkelijk spijkers op laag water zoeken,
expres iets trachten te vinden om aanmerking te kunnen
maken. Ik begrijp waarlijk niet wat de heer van Stralen kan
hebben tegen de wijze, waarop deze zaak is afgewikkeld.
Eerst was volgens den heer van Stralen het bedrag der uit
keering te klein en nu blijkt, dat het eigenlijk te hoog is,
omdat als grondslag is genomen het laatstgenoten loon in
plaats van het loon, dat over de laatste drie jaar is genoten,
deugt naar zijn meening de wijze van behandeling weer niet.
Ik geef toe, dat die vrouw lang als schoolwerkster werkzaam
is geweest, maar reden tot beklag heeft zij volstrekt niet.
De heer Wilmer. M. d. V. Het valt mij erg tegen, dat de
heer van Stralen de zaak op deze wijze heeft besproken. Door
u is medegedeeld, dat de vrouw eenmaal naar het Burgerlijk
Armbestuur is moeten gaan en haar de uitkeering thans
wordt toegezonden. Het was wel aangenamer geweest, indien
zij zich geen enkelen keer bij het Burgerlijk Armbestuur had
moeten aanmelden, maar het was nog aangenamer vóórhaar
geweest, indien de zaak niet in den Raad was besproken. Als
men de menschen wil ontzien, moet men dat niet doen. Het
is voor hen onaangenamer, dat de zaak in den Raad wordt
besproken, dan dat zij een gang naar het Burgerlijk Arm
bestuur moeten doen. Ik vind het klein van den heer van
Stralen om deze zaak op die wijze te behandelen. Het pleit
niet voor het fijn gevoel van de menschen om een zaak als
deze aldus te bespreken.
Het voorstel van den heer van Stralen wordt voldoende
ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraad
slaging uit.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van den heer van Stralen wordt in stemming
gebracht en met 17 tegen 7 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren Bisschop, Sanders, Eerdmans,
Pera, van der Lip, Bots, Meijnen, Eikerbout, Jan de Lange,
Kuivenhoven, Wilmer, Wilbrink, Sijtsma, Heemskerk, Spho-
neveld, Stijnman en Oostdam.
Vóór stemmende heeren Dubbeldeman, van Stralen, Kooi-
stra, mevrouw DubbeldemanTrago, de heeren Piekaar,
Groeneveld en van Eek.
(De heeren Mulder en Splinter hadden de vergadering in
middels tijdelijk verlaten).
Volgnr 172 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
De volgnrs 173 tot en met 183 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter. Bij volgnummer 184 komt tevens in be
handeling de begrooting van de Plaatselijke Schoolcommissie.
De begrooting van de Plaatselijke Schoolcommissie wordt
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd,
waarna ook dit volgnr zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming wordt aangenomen.
De volgnrs 185 tot en met 189 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr 190, luidende: y>Kosten van het
Lager Nijverheidsonderwijsf 96749.
De heer Meijnen. M. d. V. Dit is het begrootingsnummer,
waarbij de subsidie's voor het lager nijverheidsonderwijs zijn
ondergebracht. Die subsidie's bedragen, zooals wij kunnen zien,
in totaal een som van 96749.dus ongeveer een ton. Ik
heb deze kwestie bij de algemeene beschouwingen ter sprake
gebracht en aan het college van Burgemeester en Wethouders
vriendelijk verzocht om bij de pogingen tot bezuiniging na te
gaan, of bij de verschillende subsidie's op deze begrooting
aanleiding is, om te komen tot lagere bedragen. Met genoegen
heb ik gezien, dat het college op een vraag, gedaan in de
sectie's, antwoordt: