570 DONDERDAG 7 DECEMBER 1922. heer Wilbrink wil ik nog zeggen, dat wij niet dan aarzelend aldus zijn opgetreden. Ik had dit voorstel reeds lang gereed, zooals ook is gebleken, maar wij hebben gewacht het in te dienen, omdat wij het niet goed vonden om zoo spoedig op een eenmaal genomen besluit terug te komen. En juist uit deferentie voor den Raad leg ik mij geheel neer bij het gevoe len van den Voorzitter, dat wij deze zaak a tête reposée moe ten overdenken en in de volgende vergadering behandelen. De Voorzitter. Het woord is aan den heer Groeueveld. De heer Groeneveld. Ik had het woord vóór den heer üostdam gevraagd. De Voorzitter. Ik dacht, dat gij over de zaak zelve het woord wildet voeren en na hetgeen ik gezegd had van het woord wildet afzien. De heer Groeneveld. M. d. V. Dit voorstel van de heeren Wilbrink en Oostdam is, geloof ik, een verrassing voor ieder een. Ik tenminste heb een dergelijk voorstel niet verwacht en het lijkt mij niet goed het zoo maar te gaan behandelen. De Voorzitter. Dat wil ik juist niet. De heer Groeneveld. Dat weet ik wel. Wij hebben eenige maanden geleden deze zaak hier behandeld en het voorstel, dat Burgemeester en Wethouders hadden gedaan, heeft in de kringen van de handwerkonderwijzeressen heel wat stof opge jaagd, want die dames zagen zich in hun broodwinning bedreigd. Zij hebben zoo goed als alle Raadsleden bezocht en Raadsleden hebben aan die dames toezeggingen gedaan, waarop zij De heer Wilbrink. Ik heb geen toezeggingen gedaan! De heer Groeneveld. Ik weet niet of de heer Wilbrink toezeggingen heeft gedaan, maar andere Raadsleden hebben dat wel gedaan en nu komt een aantal van hen daarop terug. Er moet dunkt mij toch eenige rechtszekerheid bestaan. Die dames gevoelen zich thans veilig en verwachten zoo iets niet. Na de behandeling van deze zaak waren zij gerustgesteld en hadden zij verwacht, dat hun betrekking althans voor getuimen tijd verzekerd was. En thans komt er, zonder dat iemand er op rekent, een dergelijk voorstel. Ik wil wel mede gaan met het voorstel, de zaak aan te houden, maar ik geloof, dat het niet goed is om elke drie maanden een zwaai te maken. Men mag toch verwachten van de Raadsleden, dat zij een weinig bij hun meening zullen blijven. De Voorzitter. Ik stel dus voor, dat het voorstel van de heeren Oostdam en Wilbrink in de eerstvolgende vergadering aan de orde komt. Burgemeester en Wethouders zullen dan dit punt op de agenda plaatsen. Die eerstvolgende vergadering valt op Maandag 18 December. Dat is dan tevens de laatste vergadering, die wij dit jaar kunnen houden, omdat het juist zoo treft, dat de beide volgende Maandagen feestdagen zijn. Het voorstel van den Voorzitter wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De beraadslaging wordt gesloten. Volgnr 166 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De volgnrs 167 tot en met 170 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr 171, luidende: nKosten van het aanschaften en onderhouden der schoolboekenleermiddelen en schoolbehoeften25000. De heer Meunen. M. d. V. Ik ben het raadslid, dat in de sectievergadering de vraag gesteld heeft omtrent de manier, waarop drukwerken enz. voor de openbare scholen worden aangeschaft en ik dank den Wethouder voor het antwoord, dat hij heeft gegeven. Wat deze zaken aangaat, staat er op bladzijde 37 boven aan in de Memorie van Antwoord: »Mocht bij deze vereenvoudiging van de aanbesteding tevens blijken, dat het geen bezwaar zou opleveren, om al het benoo- digde voor een jaar tegelijk te betrekken en dat op die wijze nog lagere prijzen te bedingen zouden zijn, dan is het ons voornemen in die richting nog verder door te gaan." Het betreft hier, Mijnheer de Voorzitter, uniforme druk werken, zulke drukwerken, die voor alle scholen noodig zijn: papier met hoofd, enveloppen met hoofd, rapporten enz. Die materialen zijn allemaal eender voor alle scholen. Nu lijkt het mij economischer, wanneer het toch denzelfden vorm moet hebben, dat dat alles dan centraal wordt aangeschaft bij aan besteding, dan dat ieder hoofd van een school voor zijn eigen school daarvoor zorgt. Hetzelfde zou ik willen opmerken ten opzichte van de materialen ook al weer de uniforme materialen die noodig zijn voor het handweikonderwijs. Nu is het, geloof ik, de gewoonte, dat voor elke school afzonderlijk in de behoeften wordt voorzien en van deskundige zijde is mij verzekerd, dat het ook wel mogelijk zou zijn om op monster, hetgeen aan breikatoen, breinaalden enzoovoort noodig is, voor alle scholen tegelijk aan te besteden; het kan dan afgeleverd worden naar gelang er op iedere school behoefte aan is. Ik dank den Wethouder nogmaals voor het gegeven antwoord en zou hem gaarne willen aansporen om te trachten in deze richting eenige bezuiniging te verkrijgen, daar een zoodanige bezuiniging in geen enkel opzicht schaadt maar wel voordeel oplevert. Ik wil hierbij nog even opmerken, dat, waar het bij sommige drukwerken noodig is den naam van een aparte school te vermelden, dit gevoegelijk zou kunnen geschieden door middel van een stempel. De beraadslaging wordt gesloten. Volgnr 171 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 172, luidende: y>Kosten van verlichting en verwarming en van het schoon houden van de schoolgebouwen a. voor gewoon lager onderwijs3951i.— b. voor uitgebreid lager onderwijs3979. 43550. De heer van Stralen. M. d. V. Ik heb in de sectie ge sproken over een schoolwerkster, die 29 jaren die functie in de gemeente Leiden heeft vervuld en op 70-jarigen leeftijd, dus wegens hoogen ouderdom, als zoodanig ontslag heeft moeten nemen. Ik beu getroffen door de mededeeling, welke mij is gedaan, dat deze vrouw, die een groot deel van een menschenleeftijd, zij het zijdelings, in dienst van de gemeente haar werk heeft verricht, na haar ontslagname werd behandeld op een wijze, welke mij van een gemeentebestuur niet de juiste lijkt. Op haar verzoek om een schadevergoeding of een gratificatie werd haar geantwoord, dat zij maar naar het Burgerlijk Armbestuur moest gaan. Vroeger bestond de gewoonte, dat menschen, die wegens hoogen leeftijd niet meer konden werken, van de school 1.of' 1.50 kregen, terwijl daarvan sedert de instelling van het Burgerlijk Arm bestuur wel eens is afgeweken. Vandaar dat deze vrouw naar het Burgerlijk Armbestuur is verwezen om in haar verdere behoeften te voorzien. Dat is niet de juiste weg. Ik had gaarne gezien, dat het college een weg had gevonden om deze vrouw te beloonen voor haar jarenlange trouwe werk zaamheid. Uit het antwoord van Burgemeester en Wethouders op het afdeelingsverslag blijkt, dat het college daartoe geen termen aanwezig heeft geacht. Het heeft zich dat schijnt voor Burgemeester en Wethouders voldoende ie zijn met het Burgerlijk Armbestuur in verbinding gesteld en die vrouw bijzonder in de belangstelling van het Burgerlijk Armbestuur aan bevolen, zoodat zij een toelage van 3.75 per week heeft gekregen. Met deze wijze van doen kan ik mij heel slecht vereenigen. Laat ik even mededeelen,dat de aanmelding van die vrouw bij het Burger lijk Armbestuur voor haar niet het eenige isgeweest. Het Burger lijk Armbestuur heeft, in plaats van te beo rdeelen of die vrouw voor ondersteuning in aanmerking kwam, haar krachtens de Armenwet eerst naar de kerkelijke diaconie verwezen en toen bleek, dat van die zijde voor haar niets te verwachten was, moest zij weer naar het Burgerlijk Armbestuur terug, dat daarna door bemiddeling van Burgemeester en Wethouders 3.75 per week ondersteuning voor haar vaststelde. Aan een anderen tak van den gemeentedienst, namelijk aan de Licht fabrieken, bestaat een regeling, welke voor de betrokken personen veel billijker en menschelijker is dan hetgeen hier toepassing heeft gevonden; daar geldt namelijk de bepaling, dat aan de werksters, die niet meer voort kunnen en ontslag moeten nemen wegens ouderdom, een gratificatie wordt toe gekend, gelijk staande met 2/3 van het verdiende loon. En nu meen ik met alle bescheidenheid, dat hetgeen aan de Lichtfabrieken mogelijk is ook aan de andere takken van gemeentedienst moet kunnen geschieden. Ik zou dan ook gaarne zien, dat Burgemeester en Wethouders hun meening wijzigden en alsnog een weg zochten om aan deze vrouw een gratificatie toe te kennen. Ik heb daarom de eer het volgende voorstel in te dienen »Ondergeteekende stelt voor aan de weduwe van der Kaay, voormalig schoolwerkster, wegens langdurig verrichte dienster, een jaarlijksche gratificatie van ƒ250.te verleenen,''

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 20