DONDERDAG 7 DECEMBER 1922. 569 des avonds gegeven en het voorstel, dat meer roosteruren vroeg, was ontoelaatbaar. Nu zou ik meenen, dat de leden, die toen om die reden voor het voorstel Sijtsma gestemd hebben, het nu wellicht niet meer zouden doen en dat die 13 voorstemmers nu zouden kunnen zeggen: als het voorstel weer aan de orde kwam, zouden wij anders stemmen, omdat het thans zuiver om de kwestie gaat: voorkeur voor de vakonderwijzeressen en het nu de vraag is of die zuivere voorkeur ons jaarlijks voor het openbaar onderwijs 19000.waard is plus hetgeen daaruit aan uitgaven voortvloeit voor het bijzonder onderwijs. Dat is de kwestie, nu wij niet meer hebben te praten over avond lessen of meer roosteruren; dat is de kwestie, zooals ze nu zuiver gesteld moet worden. Ik weet niet, of de heer Eerdmans het voorstel zal indienen, maar indien dat kon geschieden, dan zouden wij een belangrijke bezuiniging verkrijgen, die het onderwijs niet zou schaden. Ik heb een moeder gesproken, die eerst haar kind handwerk- onderwijs heeft zien geven door een gewone onderwijzeres aan de school en in een latere periode door een vak onderwijzeres; deze vrouw zelve deskundig, gaf aan het onderwijs, gegeven door de gewone klasse-onderwijzeres, verre de voorkeur boven het onderwijs/gegeven door de vak onderwijzeres. Ik weet wel, dat wij dat geval niet kunnen generaliseeren, maar het telt toch mee bij de dingen, welke in dit verband zijn te noemen. De heer Wilbrink. M. d. V. Ook ik heb indertijd gestemd vóór het voorstel van den heer Sijtsma en mevrouw van Itallïe om de vakhandwerkonderwijzeressen te handhaven, omdat de regeling, welke Burgemeester en Wethouders voorstelden ten aanzien van het handwei konderwijs, mij een verslechter ing leek van het bestaande. Ik heb toen zelf een voorstel inge diend, dat van een nog verdere strekking was, omdat bij mij vaststond, dat meer uren voor het handwerkonderwijs be schikbaar moesten zijn, maar dat voorstel is niet aangenomen en daarom meende ik in het belang van het handwerkonderwijs mijn stem aan het voorstel van den heer Sijtsma en mevrouw van ltallie te moeten geven. Achteraf is mij evenwel gebleken, dat het voor de kinderen weinig verschil maakt. Nu de tijd toch eenmaal te veel verkort is om voldoende handwerk onderwijs door de kinderen te doen ontvangen, heb ik mij afgevraagd of het niet beter is ten halve gekeerd dan ten heele gedwaald. Ik heb mij voorgenomen om, indien er eventueel een voorstel mocht worden gedaan om van die vakonderwijzeressen af te komen, daaraan van harte mijn stem te geven terwille van de bezuiniging van 30000.—, welke wij in dezen tijd zeer goed kunnen gebruiken. De heer Wilmer. M. d. V. Ik was het eerst volkomen eens met de heeren Oostdam en van der Lip, maar nu meerdere leden, die indertijd niet vóór het voorstel van Burgemeester en Wethouders hebben gestemd, verklaren er wel vóór te zijn, komt de zaak anders te staan. Wij hebben een Raads- meerderheid te respecteeren en wij mogen niet de Raads- meerderheid van thans bijvoorbeeld over drie maanden over stemmen, als er toevallig op een gegeven moment 1 of 2 leden meer aanwezig zijn, maar, nu meerdere leden, die indertijd tot de meerderheid hebben behoord, thans komen verklaren het niet meer met het indertijd genomen besluit eens te zijn, zou ik aan den heer van der Lip de vraag willen stellen of ook naar zijn meening de zaak niet eenigszins anders komt te staan. De heer van der Lip. M. d. V. Ik wil de vraag van den heer Wilmer gaarne beantwoorden. Ik zeide zooeven, dat er geen novum is, maar indien enkele leden van den Raad, die in Juni vóór het behoud van de vakonderwijzeressen hebben gestemd, zich thans daartegen verklaren, dan hebben wij, zou ik zeggen, wèl een novum. Als een van de leden, die in Juni vóór het behoud der vakonderwijzeressen hebben gestemd, bijvoorbeeld de heer Eerdmans of de heer Wilbrink, wilde voorstellen op het destijds genomen besluit terug te komen, dan zou mijn formeel bezwaar uit den weg zijn geruimd. Zulk een voorstel zou mijns inziens niet moeten uitgaan van den heer Oostdam, omdat deze heeft behoord tot de verdedigers van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De Voorzitter. Ik krijg daar het volgende voorstel van de heeren Wilbrink en Oostdam: «Ondergeteekenden stellen voor alsnog te bepalen, dat het onderwijs in de nuttige handwerken onder schooltijd wordt gegeven, zooveel mogelijk door gewone onderwijzeressen en dat de vervanging van het vakpersoneel door gewone onderwijzeressen geleidelijk zal geschieden, een en ander met dien verstande, zulks in aansluiting met wat bereids werd besloten, dat het onderwijs in de nuttige handwerken in het zevende leerjaar door vakonderwijzeressen zal worden ge geven." De heer van der Lip. M. d. V. Er zal alleen nog aan toe gevoegd moeten worden, dat de begrootingspost met ƒ1. wordt verminderd. De Voorzitter. Er zal dus aan de motie moeten worden toegevoegd »en dat volgnummer 166 derhalve met 1.zal worden verminderd." Ik hoor, dat de voorstellers met die aanvulling accoord gaan. Het gewijzigd voorstel van de heeren Wilbrink en Oostdam wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter. Het voorstel kan, zoo de Raad wil, tegelijk met dezen begrootingspost worden behandeld. De heer Sijtsma. Dit voorstel heeft mij een beetje overvallen. Ik kan mij voorstellen, dat een man als de heer Oostdam en ook anderen, die vroeger tegengestemd hebben, nu nog hetzelfde standpunt hebben. Maar toch vind ik het eigenaardig, dat, waar wij kort geleden hierover in den breede gediscussieerd hebben, vroegere warme voorstanders van het behoud van vakonder wijzeressen als de heeren Wilbrink en Eerdmans, nu in eens van meening veranderd zijn. Ik heb er mij niet op voorbereid en wil dus vanavond niet in bijzonderheden treden over de vraag, waarom ik het onderwijs door vakonderwijzeressen beter acht. Die kwestie is trouwens ook al ampel en breed besproken, en de meerderheid van den Raad is daarin mede- gegaan. Veel liever had ik gezien, dat dit punt op een andere vergadering aan de orde was gesteld, opdat iedereen het ge weten had. Mevrouw van ltallie heeft veel belangstelling voor deze zaak, maar is nu niet aanwezig; ook zij dacht niet, dat het nu aan de orde kwam. Is het niet mogelijk, dat het voorstel op een volgende vergadering aan de orde wordt gesteld, dan zal ik er nu tegen stemmen en ik denk, dat de meeste vroegere tegenstemmers ook thans er wel tegen zullen stemmen. We kunnen toch de neuzen wel tellen en zullen er dus geen lange debatten meer over houden. Ik blijf er echter bij, dat ik het eigenaardig vind, dat men er van avond zoo plotseling mee voor den dag komt. De Voorzitter. Alvorens de andere heeren het woord voeren, werisch ik het volgende op te merken. Ik ben op dit punt een tegenstander van den heer Eerdmans, in dien zin, dat ik al derge lijke belangrijke zaken niet bij de begrooting wil behandelen. Ik vind dit een te gewichtig onderwerp om dit in eens bij de begroo ting af te doen. Een zaak als deze moet a tête reposée worden overdacht. Er is nu een voorstel en de leden kunnen allen hun gedachten er over laten gaan. Nu zegt het Reglement van Orde, dat een voorstel om terug te komen op een vroeger genomen besluit op de agenda moet worden gebracht, maar formeel zou het toelaatbaar zijn om dit voorstel vanavond te behandelen, aangezien het betrekkelijke onderwerp in de afdee- lingen is behandeld. Waar het hier evenwel geldt de organisatie van een zoo belangrijken tak van dienst als het onderwijs, is het beter dit voorstel te beschouwen als een voorstel, strekkende om op een vroeger besluit terug te komen. Ik zou dan ook willen voorstellen wellicht kan iedereen zich daarmede vereenigen om de woorden »dat volgnummer 166 derhalve met 1.zal worden verminderd" weer te schrappen en dan het voorstel, waarover Burgemeester en Wethouders geen praeadvies meer behoeven uit te brengen, omdat dit tijdverspilling zou wezen, op de agenda van de volgende vergadering te plaatsen. Men blijft dan eerlijk tegenover iedereen en dan wordt niemand met een zoo gewichtig voorstel overvallen. Is de meerderheid van den Raad thans werkelijk vóór de afschaffing van de vakonderwijzeressen, dan is het niet zoo erg, dat een week later een besluit in dien geest wordt genomen. Iedereen kan de zaak dan goed overdenken en er dan de volgende maal ampel het woord over voeren. Ik geef derhalve in overweging de begrooting eerst vast te stellen en dan later over deze zaak afzonderlijk te beslissen. Ik heb de Wethouders over dit denkbeeld nog niet kunnen raadplegen, maar ik vermoed, dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. De heer van der Lip. M. d. V. Ik heb er volstrekt geen bezwaar tegen, maar ik kan den heer Sijtsma geen gelijk geven, als hij zegt: er zijn leden afwezig, bijvoorbeeld Mevrouw van ltallie, die niet hebben geweten, dat dit onderwerp aan de orde zou komen. Dit onderwerp is namelijk in het sectie- verslag behandeld en men kon dus verwachten, dat het ter sprake zou komen. Ik voor mij wil de zaak echter zoo royaal mogelijk met de dames en heeren behandelen en daarom heb ik hoegenaamd geen bezwaar tegen uitstel van de behandeling tot de volgende vergadering. De heer Oostdam. M. d. V. Na het gesprokene door den.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 19