DONDERDAG 7 DECEMBER 1922. 563 bestrating te licht maakt. Daar blijf ik echter verder buiten het zal wel altijd even gebrekkig blijven. Maar ik had nog een andere vraag, naar aanleiding van het artikel, dat luidt: «Jaarwedden van het personeel ten dienste van het beheer der openbare werken, enz." Hieronder schijnen alleen te vallen zij, die in dienst der gemeente zijn van 1 Januari 1920 af (sub aEn dan volgt in het Verslag van de gemeente Leiden b «werklieden". Sommigen worden in de volgende artikelen ten toorreele gevoerd, doch niet allen. Nu komt het wonderbaar uit, dat de door de werklieden genoten loonen, precies in de volgende artikelen worden verwerkt; zij ontvangen aan loon, volgens mijn berekening, in 1921 f 180.156.maar iedere post daarvan onttrekt men aan de begrooting. Met het oog op dit feit zou ik dit aan uw aandacht willen onderwerpen, Mijnheer de Voorzitter, opdat u er over denken kunt, een meer overzichtelijk geheel van de becijferingen te dezen aanzien te maken. Ik meen, dat er te veel werklieden in dienst der gemeente zijn, maar zij zijn niet te vinden op de begrooting: het grootste deel van het personeel schijnt zijn wekelijks uit te keeren loon te ontvangen uit de posten: «verven", «buitengewoon onderhoud", enzoovoort. En dit moet dan precies kloppen met de jaarlijks uitgekeerde vaste loonen. Wanneer in eenig jaar er minder te doen zou zijn, zou dit, daar de loonen toch uitbetaald moeten worden, geen voordeel geven. De begrooting moge practisch zijn, maar brengt tevens met zich, dat een lid van den Raad zich iedere controle op deze wijze ziet ontgaan. Naar aanleiding van het opschrift bij dit volgnummer, meende ik deze opmerking te moeten maken, benieuwd naar het antwoord, dat ik zal ontvangen. De heer Wilbrink. M. d. V. Ik wensch een enkele opmerking te maken over de bestrating. Ik zou het niet gedaan hebben, maar de heer Piekaar heeft aangedrongen op zwaardere be strating in onze staden ik geloof, dat Burgemeester en Wethouders verstandiger doen, ten deze een anderen weg in te slaan. Ik geloot, dat het gewenscht is bij de hoogere regeering aan te dringen op beperking van het zware auto verkeer, omdat, althans zoo zie ik het, wanneer wij de wegen geschikt maken voor het verkeer van zware auto's, onze woningen er de dupe van zullen worden. Ik meen, dat men niet slechts tegemoet te komen heeft aan de belangen der autobezitters, doch in het algemeen heeft rekening te houden met de belangen der inwoners van Leiden, die langs de be trokken wegen wonen. Bij het betoog van den heer Piekaar kan ik mij dus niet aansluiten, maar ik zou ernstig in over weging willen geven, dat de gemeente Leiden, wanneer ook elders op beperking van het verkeer van zware auto's wordt aangedrongen bij de Regeering, zich bij dien aandrang zal aansluiten. De heer Kuivenhoven. M. d. V. Zooals den vorigen keer, wil ik ook thans de aandacht vestigen op sommige straten met gladde steenen. Zoo zijn thans de Groenesteeg en de Maarsmanssteeg volstrekt niet in orde. Ik dacht, dat de daar heerschende toestand reeds de aandacht van het college van Burgemeester en Wethouders had getrokken. Ik hoop, dat Burgemeester en Wethouders met dezen wenk rekening zullen houden en, indien mogelijk, er gevolg aan zullen geven. De heer van Eck. Ik had eigenlijk bij volgnummer 148 deze zaak willen bespreken. Mijnheer de Voorzitter, er is gezegd, dat de Maarsmanssteeg slechts aan één kant mag worden bereden. Ik had echter ook het oog op het gevaar voor voet gangers en het lijkt mij absoluut verkeerd, met het nemen van maatregelen te wachten, totdat er iemand een been of een arm breekt! De Groenesteeg is, wanneer het regenachtig weer is, nog meer dan de Maarsmanssteeg, gevaarlijk om beloopen te worden. Ik wil er bij Burgemeester en Wethouders ernstig op aan dringen, dat hierin spoedig zal worden voorzien. De heer Dubbeldeman. Ik zou het betoog van den heer Piekaar willen ondersteunen, omdat er bijzondere gedeelten in de stad zijn, waar van een beestachtigen toestand gesproken kan worden en waar men van het vele gerij lastondervindt. Wanneer de keien worden weggenomen, zou een verbetering kunnen worden aangebracht. De heer Huurman. Dan kan men wel aan den gang blijven De heer Dubbeldeman. Ik heb de eer op een zoodanig punt een winkelhuis te hebben, Mijnheer de Voorzitter, maar ik weet uit ondervinding, dat niet het kleine gerij, doch het verkeer met zware vrachtauto's de oorzaak is van den thans bestaanden toestand. Er moet en kan iets aan gedaan worden. Men kan immers niet eenzijdig rekening houden met de belangen dergenen, die dergelijke auto's te hunner beschikking hebben, maar in het algemeen moet men de belangen in het oog houden van de burgerij en in dit geval van hen, die van het drukke verkeer den last ondervinden. De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders overwegen het nemen van nadere maatregelen, zooals het sluiten van wegen, ten aanzien van het zware vrachtautoverkeer. Ook zullen wij binnenkort bij den Raad komen met een belasting verordening betreffende vrachtautomobielen, motoromnibussen en aanhangwagens. Bij zoodanige belastingsverordening kan wat het tarief betreft onderscheid worden gemaakt tusschen auto's met luchtbanden en die met zoogenaamde cushionbanden en andere wielbek'ee- ding. Juist de auto's met andere dan luchtbanden veroorzaken den meesten overlast en schade aan de wegen, vandaar dat te haren opzichte een hooger tarief gewettigd is. Dit bevordert wellicht ook het gebruik van luchtbanden. Het met vuil bespat worden van de woningen door de passeerende auto's, waarover de heer Dubbeldeman sprak, is half zoo erg niet als dat de huizen er door beschadigd worden. In mijn huis heb ik er een scheur door gekregen. Die auto's zijn er eenmaal; ze zijn natuurlijk niet te weren, maar de hinder, dien zij veroorzaken, is wel te beperken. Het is ongelukkig, onze bodem is weinig geschikt voor het verkeer met zware auto's, maar ik geloof niet, dat men het rijden er mede op den duur kan tegen gaan, evenmin als dit met andere dingen het geval is. Men moet ze verdragen. Den heer Eerdmans kan ik antwoorden, dat de hier gevolgde handelwijze berust op de provinciale voorschriften. Op de diverse volgnummers moeten de verschillende uitgaven voor loonen onder gebracht worden en als men de begrooting maakt, dan neemt men de verschillende loonen, welke moeten worden uitgegeven, en die verdeelt men over de verschillende posten van onderhoud. Zoo komt dat precies uit. Het is maar een raming. Dat is de geheele quaestie. De heer Mulder. M. d. V. De heer Piekaar heeft een nood kreet doen hooren over den ellendigen toestand van onze straten, maar ik wil toch nog eens even herhalen hetgeen reeds de heer Huurman gezegd heeft. Laat men eens elders gaan kijken en dan zal men blij zijn dat men over de Leidsche straten kan wandelen, ondanks alle ellende en narigheid, die er hier heeten te zijn, al geef ik natuurlijk toe, dat de straten hier niet volmaakt zijn. Nu zegt de heer Eerdmans: de straten zijn niet goed ge fundeerd. Maar wat zou dat wel niet kostenDan zouden wij, om iets te noemen, feitelijk den grond een hal ven meter moeten opgraven; we zouden er puin of klinkers in moeten werken, dat met zand aanstampen en daarboven zou dan de bestrating komen. Ik vraag: wat zou dat niet kosten, en dan zou men toch nog niet geheel gevrijwaard zijn voor verzakking. Daarvoor kan niemand vrijwaren. Wat betreft de scoria-bricks in de Maarsmanssteeg en de Groenesteeg, die zijn prachtig; ze sluiten bijzonder goed aan en zijn bijzonder gelijk, maar ze hebben tegen dat ze glad zijn bij vochtigheid. Dat kan niemand ontkennen. Maar het gaat toch niet aan, vooral niet in dezen tijd, om nu maar die straten te gaan opbreken en weder andere steenen te koopen en ze daar aan te brengen. En waar zouden wij dan die scoria-bricks moeten laten? Er zal misschien wel eens een tijd komen, dat wij ze voor iets anders gebruiken kunnen De heer Knuttel. Voor een rolschaatsenbaan De heer Mulder. Die hebben wij nog niet. Wij kunnen alleen onze straten goed maken, ik zal niet eens zeggen afdoende, maar tamelijk, als wij geasfalteerde straten aanleggen, maar daaraan kunnen wij niet beginnen vanwege de ontzettend hooge kosten. De heer Kuivenhoven. M. d. V. Ik zou dan willen vragen, of het niet wenschelijk zou zijn om de bestrating in de Maarsmanssteeg en de Groenesteeg gelijk te leggen. Juist de glooiing van die straten brengt ongelukken te weeg. Als men midden op de straat loopt, dan heeft men minder gevaar, maar ter zijde krijgt men de ongelukken, ten gevolge van het ronde van de bestrating. De heer Huurman. Zoo kunnen wij wel aan den gang blijven. De redeneering van den heer Kuivenhoven is onpractisch en is er ook vlak naast. Wie gaat nu een straat vlak leggen? Een straat maakt men altijd met het oog op de afwatering «iet wat" zoogenaamd tonrond. De heer Wilbrink. M. d. V. Ik wil er op wijzen, dat de Groenesteeg toch vlak ligt. De Voorzitter. Wij hebben nu van de heeren de verschil lende opinie's vernomen. Laten wij zien wat er aan te doen is. Wij kunnen op het oogenblik niet dergelijke radicale ver-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 13