530
WOENSDAG 6 DECEMBER 1922.
Mijn ondervinding is van dien aard, dat als u, Mijnheer de
Voorzitter, met een dergelijk voorstel kwam, ik mij daartegen
beslist zou verzetten en wel om de zeer eenvoudige reden,
dat het nu veel practischer werkt en minder kost.
Er wordt gedacht en ook wel eens gezegd, dat men bij onzen
tak van dienst maar raak leeft, maar dat is niet juist, want
ik kan mededeelen, dat op den dienst 1922 door Fabricage
vermoedelijk een bedrag van ruim f 30.000.zal worden
bespaard. ïk weet wel, dat het niet veel is, als men het geheele
bedrag, dat Fabricage verwerkt, in oogenschouw neemt, maar
De heer Sijtsma. Het is niet veel.
De heer Muldermaar het toont toch, dat men bezuiniging
wil betrachten waar het kan.
Nu de woningbouw. Aan den heer Eikerbout wil ik niet
den lof onthouden, welke hem toekomt, waar hij gezegd heeft,
dat in ons land en ook in Leiden op dit gebied heel wat
gedaan wordt voor de arbeiders. Ik weet wel, dat er naar
den zin van de heeren aan het einde van de zaal niet genoeg
gedaan wordt, maar, als men voor eiken inwoner een huis
zou hebben, dan zou de S. D. A. P. bij vernieuwing wel iets
vinden om met klaagtonen te komen en oppositie te voeren.
Wij erkennen volmondig, dat er nog meer woningen moeten
komen. Niemand denkt er aan den woningbouw stop te zetten.
We hebben nu juist van den Voorzitter gehoord wat er in dit
opzicht is gedaan en ik wil uitspreken, dat speciaal onze
Burgemeester groote moeite heeft gedaan en veel tijd heeft
opgeofferd om voor 1923 te komen tot den bouw van een
beduidend aantal arbeiderswoningen. Daarvoor wil ik hem
hier gaarne hulde brengen.
Aan den anderen kant ik wil het hier toch wel eens
uitspreken, al zullen de Raadsleden er weinig aan kunnen
doen bejammer ik het, dat de groote fabrikanten er hier
niet voor te vinden zijn, zooals dat in andere groote fabrieks-
Elaatsen wel het geval is, om zeiven den woningbouw voor
un arbeiders ter hand te nemen.
De heer Dubbeldeman. Zeg dat eens aan Driessen!
De heer Huurman. Hij kan het lezen.
De heer Mulder. Het zou aan de arbeiders verbazend veel
ten goede komen en het zou voor de fabrikanten wel pro
ductief zijn.
De heer Piekaar. Wat zouden zij de arbeiders dan vast
hebben
De heer Mulder. Het is natuurlijk weer niet goed!
De heer Piekaar. Neen, dat is ook niet goed!
De heer Mulder. Wat den woningbouw betreft, is de heer
Dubbeldeman erg tweeslachtig. Hij is het wel meer, maar nu
is hij het al heeJ erg.
De heer van der Lip. Hij is ook een dubbele man.
De heer Mulder. Kort geleden heeft hij in den Raad
gezegd, dat het zijn ideaal niet was en hij het niet prettig
vond, maar dat hij in vredesnaam zou meegaan met de
gedachte om wat kleinere huizen te zetten, omdat dat beter
was dan in het geheel geen woningen te krijgen. Toen heb
ik hem heel wat verstandiger gevonden. Ik dacht toen: hij
valt op dit punt wel wat mee.
De heer Dubbeldeman. Dat zal nog wel eens meer gebeuren.
De heer Oostdam. Zoodra hij Wethouder wordt.
De heer Mulder. Hij heeft reuzen dikke woorden gebruikt
in de vergadering van Maandag tegen die meer eenvoudige
en goedkoopere woningen en hij heeft het afgekeurd, dat
een bouwvereeniging zoo verstandig in zijn oog: zoo
dwaas was geweest om goed te vinden, dat er goedkoopere
woningen zouden worden gebouwd.
De heer Dubbeldeman. Kent gij de statuten van die bouw
vereeniging?
De heer Mulder. Dat toont, dat de heer Dubbeldeman
zich door allerlei overwegingen laat slingeren en dat het bij
hem ten slotte dien indruk krijgt men althans eigenlijk
niet gaat om den welstand en het welzijn van de bewoners,
wat hun woning betreft, maar dat het hem er alleen om te
doen is altijd in de oppositie te zijn en altijd tegen te werken.
Mijnheer de Voorzitter. Dat wij moeten komen tot het
opruimen van krotwoningen, staat vast. In een van de vorige
vergaderingen heb ik Wethouder de Miranda aangehaald. Dan
wordt er echter geroepen, dat dat uit zijn verband wordt
gehaald en dat men ook eens verder moet lezen. Dat was
echter de nuchtere waarheid van een anderen S. D. A. P.'er
dan de heeren, die hier zitten. Ik ben het met U eens, Mijnheer
de Voorzitter, dat wij hier hebben een geheel ander slag
S. D. A. P.'ers dan in andere plaatsen. Het is bij allen duidelijk,
dat zij hun beginsel niet loslaten en daarin hebben zij
natuurlijk gelijk. Zij verslappen wel eens, maar dat moeten
zij maar eens uitvechten; hier echter niet.
Mijnheer de Voorzitter. Wij kunnen en mogen, het ga zoo
het gaat, er momenteel nog niet toe komen om eens goed aan
te pakken het opruimen van krotwoningen. Wij willen het
allemaal en wij juichen het toe. maar de tijd daarvoor is nog
niet gekomen. Men vraagt: wanneer dan Ik antwoord daarop
als wij in veel opzichten in andere en betere conditie zijn. En
dan vragen wij ook de medewerking van u, heeren S.D.A.P.'ers.
Wat dit punt betreft zal ik het hierbij laten, mijnheer de
Voorzitter. We kunnen er nog wel veel meer over praten, maar
dan is het eind er van weg.
Ik wil mij nog even aansluiten bij de woorden van den
heer Wilbrink, die zeide, dat de S. D. A. P.'ers volgens
hnn eigen uitlatingen nog niet klaar schijnen te zijn voor
een heilstaat, voor een beteren staat; maar dan geloof ik,
dat de S. D. A. P.'ers toch ook eens het goede moeten waar-
deeren, dat door een ander gedaan wordt.
De heer Dubbeldeman. Dat doen we wel eens.
De heer Mulder. Dan komt het van een anderen kant en
dan is het al veroordeeld. Laten zij eens doen, wat zoovelen
van Christelijke zijde al gedaan hebben, namelijk dit, dat zij in
werkelijkheid hun medemenschen gaan helpen en dat niet
altijd trachten te bereiken langs de wegen der gemeenschap,
maar persoonlijk zich daarvoor moeite getroosten. De niet-
S. D. A. P.'ers hebben in hun leven nu al zooveel gedaan uit
hun privé-zak ten bate van de gemeenschap, dat de heeren
daaraan wel eens een voorbeeld mogen nemen.
Eén ding wil ik nog even memoreeren. Men laat hier de
werkloosheid drijven op de gemeenschap; nu wil ik volstrekt
niet zeggen, dat de gemeenschap zich het lot van die men-
schen niet moet aantrekken, maar als ik eens zie, wat b.v.
de Gereformeerde diaconieën hier in Leiden doen voor de
werkloozen, dan neem ik daar mijn hoed voor af.
Zij zorgen, dat die menschen niet bij het Burgerlijk Arm
bestuur komen en zich ook niet bij de steuncommissie zullen
behoeven aan te melden. Zij zijn er juist op uit om, wat hun
in 6 van de 10 gevallen gelukt, die menschen aan het werk
te krijgen.
De heer Dubbeldeman. Dan staan anderen op straat.
De heer Mulder. Volstrekt niet. Zij drijven er niet anderen
uit, maar zij helpen de werkloozen uit hun ellende. Laten
de heeren van de S. D. A. P. daaraan een voorbeeld nemen
en op dat terrein ook wat doen.
De heer Bots. M. d. V. Het is eenigszins moeilijk om op
al de punten, weike de heeren hebben ter sprake gebracht
en die mijn afdeeling min of meer raken, te antwoordenals
ik dan ook een en ander mocht overslaan, hoop ik, dat de
heeren het mij niet kwalijk zullen nemen.
De heer Oostdam heeft gesproken over de pensioensbijdra
gen. Ik geloof, dat Burgemeester en Wethouders daaromtrent
in de Memorie van Antwoord een voldoende antwoord heb
ben gegeven, namelijk dat te zijner tijd daaromtrent den Raad
voorstellen zullen bereiken.
De heer van Eek heeft een groote rede gehouden, maar
onder hetgeen bij heeft besproken was veel ik ben dat met
den Voorzitter eens dat niet speciaal in dezen Raad thuis
behoorde. De heer van Eek en ik zijn gekozen om datgene
wat de Gemeentewet ons oplegt hier te volbrengen, maar de
groote hervormingen, waarvan de heer van Eek sprak en die
niet in dezen Raad kunnen worden totstandgebracht ik ben
het met den Voorzitter eens zullen de partijgenooten van
den heer van Eek in de Tweede Kamer moeten behandelen.
Ik blijf daar dus buiten. Toch wil ik een opmerking maken
in verband met het feit, dat de heer van Eek het boek van
Pierson heeft aangehaald. Als men een spreuk of iets uit een
geheel boek aanhaalt, is dat betrekkelijk gevaarlijk. Indien ik
in het algemeen dat boek van Pierson als leidraad neem, mag
ik er uit citeeren, maar het gaat niet aan er hier en daar,
als het in het betoog te pas komt, een stelling uit te nemen.
Er is dunkt mij tusschen het stelsel van den heer Pierson
op dit gebied en dat van den heer van Eek een groot
verschil.
De heer van [Eek. heeft ook over de Gasfabriek gesproken.
Jaren geleden is door den Raad besloten om op het gebied
van het gas en de eleetriciteit geen concessie'saan anderente