528 WOENSDAG 6 DECEMBER 1922. Daarin stond: «Productieve werkverschaffing is gemakkelijk te betoogen, doch moeilijk uitvoerbaar". Dat is niet iets nieuws, maar het is de vraag, of het erkend wordt. Het zit er juist op vast, waar productief werk te vinden. Ik kom thans tot den heer Wilmer. Ik heb de afkeuring gehoord: Pera is niet de rechte man op de rechte plaats. Nu wil ik wel bekennen, dat die beschuldiging uit den mond van den heer Wilmer mij wel een beetje verbaasd heeft, omdat hij zelf met de zaken niet onbekend is, zoodat ik niet kan zien, waar hij de motieven van daan haalt, om die uit drukking tegenover mij te gebruiken, Ik kom hierbij ook op het terrein, waar ik een aanval heb te verduren gehad van den heer van Stralen. Ik wil over deze zaak op dit oogenblik niet al te breed voerig spreken, omdat wij haar toch binnenkort bier aan de orde krijgen, want de kweste van het georganiseerd overleg in Leiden staat thans op een kritiek punt, en er zal door den Raad moeten worden uitgemaakt naar welke richting hij zich wil keeren. De kwestie draait om deze vraag, welke pas veertien dagen geleden met de vertegenwoordigers van de orga- nisatie's is behandeldzullen de organisatie's medezeggenschap hebben, ja of neen? De loop van zaken in het georganiseerd overleg is tot dusverre geweest, dat ik mij nooit heb kunnen neerleggen bij de eischen, welke door de organisatie's werden gesteld. De zaak kan nooit met stemmen worden uitgemaakt, want er zitten altijd 18 of 20 menschen tegenover mij alleen. Voor mij is de vraag: kan ik met de eischen, welke gesteld worden, instemmen of niet? En dan komt het geregeld hierop neer, dat ik die eischen niet voor rekening van de gemeente kan nemen, ook niet in dien zin, dat ik er mede bij Burgemeester en Wethouders kan komen om ze daar te verdedigen en evenmin, dat ik ze later in den Raad kan verdedigen. Maar wat is daarvan het gevolg? Dat ik een afkeurend votum krijg. Zoo is nu de vraag van de medezeggenschap der organisatie's aan de orde.geweest. Aangaande die kwestie zijn inlichtingen ingewonnen bij een vijftal voorname geleerden op het gebied van het staatsrecht. Aan hen is de vraag voorgelegd of mede zeggenschap bestaanbaar is bij onze staatkundige huishouding, ja of neen. Als uit één mond hebben alle vijf verklaard, dat zij er niet mede bestaanbaar is. De een trekt het wel wat verder dan de ander, maar allen houden op bij de grens van het budgetrecht. De heer van Stralen. In Amsterdam gaat het toch maar! De heer Pera. Men staat er op medezeggenschap te hebben, maar ik wil den dames en heeren wel verklaren, dat ik die medezeggenschap tot het uiterste zal bestrijden, omdat zij met een goede orde onbestaanbaar is en ik baar in strijd acht met de christelijke grondslagen van het staatswezen. De heer Dubbeldeman. Dat hadt ge wei eens eerder mogen zeggen De heer Pera. Dat men met mij niet tevreden is, spreekt van zelf. Men is er op uit, dat een commissie zal worden benoemd om het zaakje te behandelen, bestaande uit eenige Raadsleden en een zeker aantal menschen uit het midden der organisatie's, want het moet er toch toe komen, dat men in de vergadering van het georganiseerd overleg tot een beslissing komt. Aan den Raad zal het recht ontnomen worden om er per slot van zaken verandering in aan te brengen. Wat er voor den Raad ten slotte overblijft is, dat hij kan zeggenja of neen. Wordt er ja gezegd, dan is het klaar, maar wordt er neen gezegd, wat dan? Dan zal men mij, zoolang ik Voorzitter ben, er op afsturen en zeggenroep maar een vergadering van het georganiseerd overleg bijeen. En dan kan het weer beginnen. Ik zal mij weer tegen de voorstellen moeten verzetten; de zaak komt opnieuw in den Raad. De Raad is het met mij eens en de zaak gaat weer terug naar het georganiseerd overleg. Zoo kan het dan 4, 5, 6, ja 10 keer gaan. De organi satie's denken, dat ik en de Raad het wel moe zullen worden en dan zullen zeggen: in vredesnaam dan maar! Zoo is het in Amsterdam gegaan. Men kon daar niet tot overeenstemming komen en ten einde nu tot een bemiddeling te geraken, heelt men een langere vacantie en meer toeslag gegeven. Dat kost aan de gemeente 350 000.—. Ja, als men het koopen wil, maar dan is aan den Raad zijn macht ontnomen, geheel in strijd met de Wet. Wij kunnen niet anders constateeren dan dat de Raad het besturend lichaam is, dat de Raad het recht van uitspraak in handen moet houden en dat men zich er niet mede mag vereenigen, dat medezeggenschap wordt opgeëischt. Nu kan men mij er over gaan aanvallen op allerlei manieren, maar wat men mij ook tegenwerpt, ik zal op die manier nooit toegeven datgene, wat ik in strijd acht met het belang van de gemeente en in strijd met de wettelijke instellingen. Nu zegt men: maar in Amsterdam dan; voor de werklieden in Amsterdam bestaat het toch. Ik antwoord daarop: het is in strijd met de wet. Ook de heeren Prof. Diepenhorst Prof. Kranenburg, Prof. Struycken, Prof. Oppenheim en Mr. Mendels, aan wie advies is gevraagd, hebben verklaard, dat het in strijd was met de wet. Mr. Mendels bijvoorbeeld zeide: Het mag niet verder gaan dan het budgetrecht. Meer zal ik er op het oogenblik niet van zeggen. Wat betreft de bekwaamheid vari mijn persoon, het oordeel van de heeren daarover laat mij volkomen koud. Ik herhaal, dat ik alleen doe, wat ik in het belang van de gemeente acht. Keurt men dat af, welnu, dan kan er iemand anders in mijn plaats komen. Dat is mij best; het is voor mij geen pleizier. Ik zie voor deze kwestie geen andere oplossing of bevrediging van de organisatie's, dan dat wij zeggenHeeren, wat blieft u? Wij zullen uw voorstellen voorleggen aan den Raad en die zal er zich bij neerleggen Voor 14 dagen dacht ik, dat er een zonnestraal doorbrak. Een van de Katholieke leden zei toen: De organisatie heeft gezegd: het moet wezen advies. Maar er kwam achteraan: er moet georganiseerd overleg worden gepleegd, zoover, dat er overeenstemming komt. Maar dat doel is onbereikbaar gebleken. Als dat mogelijk was, waren wij spoedig genoeg klaar. Op dit punt zal ik het hierbij laten, Mijnheer de Voorzitter. Mevrouw Dubbeldeman wil gemeentelijke levensmiddelen voorziening en zij beroept zich daarop op Groningen. Daar die kwestie hier binnenkort aan de orde komt, zal ik er thans weinig van zeggen. Wanneer mevrouw Dubbeldeman echter Groningen met Leiden wil vergelijken, dan is zij de plank mis. Ik ben zelf Groninger van geboorte en ik ken de Groningers van A tot Z, maar wat men ten aanzien van de levensmiddelenvoorziening in Groningen doet, zoo iets moet men van de Leidenaars niet verwachten. Het gaat hier alleen om de vraag, of er medewerking zal zijn van de burgerij in het algemeen. Wanneer men echter in dien weg heil ziet, waarom zoekt mevrouw Dubbeldeman dan geen organisatie; zij kan dan zelf daarvan voorzitter zijn en mevrouw van Itallie bijvoorbeeld 2e voorzitter en laten zij dan eei s toonen, wat er op dat gebied gedaan kan worden. Als men denkt, dat er zoo ge makkelijk iets in het belang van de gemeenschap is tot stand te brengen, laat men het dan eens probeeren. Ik breng bij deze gelegenheid den heer Wilbrink mijn hartelijken dank voor het juiste woord, dat hij heeft willen spreken te mijnen gunste. Ik ben niet gewend aan een goed woord. Het deed mij genoegen dat te hooren. Zijn vraag, of dat dan de schuld van den heer Pera was, was zeer ad rem. Als men zoekt, zal men terecht komen daar, waar men de zaken beter inziet. Aan den heer Heemskerk zou ik willen aanraden zijn denkbeeld om ook improductief werk te laten verrichten, te laten varen, want waar moet het heen met de uitgaven, welke daarmede gemoeid zullen zijn? De heer van Stralen heeft gesproken over het Delftsche Jaagpad, maar daarop zal de heer Mulder wel antwoorden. Ik wil echter op één ding, waarover de heer van Stralen heeft gesproken, even wijzen. De heer van Stralen heeft gezegd, dat de vertegenwoordigers der organisatie's in het georganiseerd overleg niet voor het algemeen belang opkomen, maar voor de particuliere belangen van de leden der orga nisatie's; maar dan zal men toch altijd voor oogen moeten houden, dat degenen, die er van gemeentewege zitten, hebben te rekenen niet alleen met het belang der organisatie's, doch ook, en wel zeer nadrukkelijk, met het algemeen belang. Aan den eenen kant is het dus: haal maar naar je toe wat je kunt, terwijl de vertegenwoordigers van de gemeente daar zitten om èn de belangen van de organisatie's èn die van de geheele burgerij te behartigen. Als men dat in het oog vat, zal men de zaak beter inzien. Ik kom thans tot den heer Dubbeldeman. Al zal de* heer Mulder wellicht wel antwoorden op diens rede, op één ding daarin, dat mijn aandacht getrokken heeft, wil ik wijzen. De heer Dubbeldeman heeft er een verwijt van gemaakt, dat er destijds niet is gebouwd geworden, maar laat hij eens denken aan hetgeen zijn broeder Wibaut heeft gezegd, namelijk dit: met de meeste bouwvakarbeiders is eigenlijk niets meer te beginnen, dank zij hun voortdurende actie en arbeidsmoeheid 1 Dat zeide de heer Wibaut in 1920 bij de behandeling van de gemeentebegrooting. Ik kom nu nog even terug op de uitdrukking van den Burgemeester, dat wij hier andere socialisten hebben dan elders zijn. Laat ik daarvan een voorbeeld geven in verband met hetgeen in den Haag is gebeurd. In den Haag bestaat een commissie voor Publieke Werken. Die commissie adviseerde indertijd eenstemmig aan den Gemeenteraad tot stopzetting van den bouw van alle gemeentelijke arbeiderswoningen in verband met de onrustbarende stijging van de bouwkosten als gevolg van de nieuwe loonregeling, ingaande Mei 1920. Die commissie bestond uit vijf leden, een Wethouder en vier Raadsleden; onder die vier Raadsleden waren twee socialisten. Dus die twee socialisten in den Haag hadden er ook nog eenig begrip van, dat de kosten wel eens te hoog konden worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 6