WOENSDAG 6 DECEMBER 1922.
527
Kooistra. Bovendien bevreemdt het mij, dat de heer Kooistra
in den Raad over deze zaak sprak. Daartoe leek mij de zaak
nog niet in het juiste stadium. Dat andere vooraanstaande
personen uit het bouwvereenigingsleven alhier anders over mij
oordeelen dan de heeren Kooistra en Dubbeldeman, moge blij
ken uit het feestnummer van «Volkshuisvesting" gewijd aan
het tienjarig bestaan van «De Eendracht".
Ten slotte dit. Deze begrooting is niet een wanhoops-
begrooting, doch ook niet een optimistische begrooting. Men
moet natuurlijk van een bepaald denkbeeld uitgaan en dan
is het dit denkbeeld, dat wij hopen en verwachten, dat ook
deze crisis te boven gekomen zal worden. Wij willen bezuinigen,
maar niet zóó in den wilde, dat alles gedesorganiseerd wordt.
Wij willen de belasting niet zóó opschroeven, dat de welvaart
van alle ingezetenen daaronder lijdt. Het jaar 1923 op zich
zelf beschouwd zal ons waarschijnlijk een vermenigvuldigings-
cijfer van 1.2 brengen, wat wij hebben voorspeld. Wij hopen
echter, al is het met eenige vrees, dat zulks voorkomen kan
worden door meevallers uit de bedrijven, maar speciaal ook door
meevallers uit vroegere diensten, toen alles niet zoo duister was.
Ook zullen wij nog spoedig met een paar directe besparings
voorstellen komen.
Wij verwachten, dat de prijzen van gas en electricileit op
voorstel der betrokken commissie iets zullen kunnen worden
verminderd. Wij wenschen voorloopig van onze ambtenaren
niets anders dan opofferingen, die hen feitelijk in geen slech
ter conditie brengen dan een jaar geleden.
Wij zullen, zoover onze middelen het toelaten, en zeker
niet minder dan in andere plaatsen, die in gelijke omstan
digheden verkeeren als Leiden, hen helpen en steunen, die
zulks van noode hebben. Wij zullen naar onze krachten voort
gaan den woningnood te bestrijden. Hiertoe roep ik uw aller
hulp in.
Ten slotte dank ik allen, die Burgemeester en Wethouders
in eersten termijn hebben gesteund en ik wensch er bij te
voegen, dat ik niets onaangenaams heb bedoeld tegen mevrouw
van Itallie; ik moest er alleen tegen opkomen, dat zij Burge
meester en Wethouders verwijten deed, die niet tegen dit
college konden gericht worden. Zij had zich moeten richten
tot haar medeleden en daar ieder wel eens even buiten de
orde mag zijn, had ik haar gaarne dat uitstapje gegund. Ik
verklaar gaarne aan mevrouw Itallie, dat ik steeds met het
grootste genoegen naar haar luister.
Mocht ik nog iets hebben vergeten, dan zullen de heeren
Wethouders daarin wel willen voorzien bij hun replieken en
anders kunnen de leden op mijn omissie's terugkomen in
tweede instantie, die naar ik hoop, eenigszins kort zal zijn.
De heer Pera. M.d. V. Het is voor mij een beetje lastig
de lijn te trekken, wat tot mijn terrein behoort, omdat het
niet altijd even gemakkelijk is te zeggen: daar ben je op
het sociaal terrein en daar op het particulier gebied van de
bedrijven of wat het dan zij.
Ik moet beginnen met enkele opmerkingen naar aanleiding
van bet gesprokene door den heer van Eek en met hem
door de socialisten in het algemeen.
Wanneer wij met elkaar willen overleggen en beraadslagen
over de regeling van zaken, dan is het noodzakelijk, dat wij
eikaars standpunt voor oogen houden. Nu heeft de heer van Eek
enkele weken geleden in y>Het Volkverklaard: Het doel van de
burgerlijke partijen is: het behoud van het bestaande en wij,
socialisten, wenschen vernietiging van het bestaande.
Laten wij nu zonder iets onaangenaams te bedoelen, con-
stateeren, lijnrecht tegenover elkaar te staan, dan weten we,
wat we aan elkaar hebben. Ik zie voor mijn oog twee partijen
voor één gebouw staan. De eene zegt: Ik moet dat gebouw
in orjle houden, verbeteren, en de andere zegt: Dat gebouw
moet onderst boven, het moet vernietigd worden.
De heer Knuttel. Anders valt het vanzelf om!
De heer Pera. Nu voelt men toch, wanneer men in die
verhouding tot elkaar staat, dat het dan heel moeilijk is om
het met elkaar eens te worden en den weg te vinden, die tot
wederzijdsch genoegen kan betreden worden.
Het is door den Burgemeester zooëven juist opgemerkt, dat
wij hier in Leiden in de aangename positie verkeeren, dat
wij met een richting van het socialisme te doen hebben, die
geheel afwijkt van het socialisme, zooals dat elders aan het
licht treedt. Zoo heeft eenigen tijd geleden de heer Loopuit
gezegd»Er kan geen vestiging plaats hebben van het socialisme
op de ruïnes van het kapitalisme. Laat men dat toch uit zijn
hoofd zetten"!
Mijnheer de Voorzitter. Ik zal daarover niet verder uitweiden,
maar de beteekenis daarvan zal men wel gevoelen.
De heer Hofland, sociaal-democratisch wethouder van Amers
foort, zeide bij de behandeling van de vraag of vacantie-toeslag
en verlenging van vacantie moesten worden verleend: »wij
moeten zeer voorzichtig financieren om in het goede spoor te
komen". Men moest dus met den toestand in het goede spoor
komenom die reden bestreed hij het toekennen van vacantie-
toeslag en de verlenging van de vacantie.
De heer van den Tempel spreekt er met nadruk over,
»dat er is een onaandoenlijke economische derde, die de
beslissing heeft: verbetering is alleen mogelijk door ruimere
productie; dat zal niet gebeuren door den rijkeren hun inkomen
te ontnemen, maar de voorspoed en de verdere ontwikkeling
van de welvaart kunnen alleen komen door vermeerdering
van productie".
Dat zijn stemmen, waarvan de socialisten hier wel eens
notitie mogen nemen, want zij zijn van de grootste beteekenis.
Thomas, de arbeidersleider in Engeland, zegt: »de natie
moet zich onthouden van meer uit te geven dan zij verdient".
Dat is toch een geheel ander beginsel. Die uitspraak heeft
een geheel andere strekking. »Er kan uit de nijverheid niet
meer gehaald worden," zegt hij, »dan er in gestoken is."
De heer Knuttel. Overigens is Thomas geen sociaal
democraat
De heer Pera. In elk geval is het iemand, die inzicht heeft
in datgene wat gedaan kan en moet worden in het belang
van de arbeidersklasse.
Verder heeft de heer van Eek bij gelegenheid van zijn
kameraad in den Haag, den heer Albarda, moeten hooren:
«de bedrijfspolitiek van den heer van Eek moet voor de
gemeente noodlottig zijn". Dat is iets, waarvan de Raadsleden
toch wel notitie mogen nemen. De heer Albarda is ook een
vooruitstrevend man, een beminlijk man, die het goede voor
de arbeiders wil, maar die in het oog wil houden op welke
manier het goede alleen kan bereikt worden. Dat is om te
doen wat men kan, om alles tot goede ontwikkeling te brengen.
Wij hebben van den heer van Eek een lange rede gehoord,
maar het was toch opvallend, dat hij die eindigde met de
uitspraakde S. D. A. P. zal het paradijs niet brengenzij
zal alleen den weg aanvvijzeD, waai langs het te bereiken zal
zijn. Iedereen gevoelt echter, dat de groote vraag is, of de
weg, dien zij aangeeft, de juiste is en of die de mogelijkheid
biedt om het doel te bereiken.
Ik kom in de tweede plaats tot den heer Eerdmans, die
heeft geklaagd, dat de vorige week bewezen was, dat Burge
meester en Wethouders niet een voldoend inzicht hadden in
het markt- en havenbedrijf, ofschoon dat toch gemakkelijk
te bekomen was. Ik zou daarop moeten antwoorden, dat hij
zich het leveren van een bewijs wel wat heel gemakkelijk
maakt, en ik kan hem de verzekering geven, dat de rechter
dat niet als een bewijs zou erkennen.
Verder is het college van Burgemeester en Wethouders
onbetrouwbaar genoemd wegens een verklaring, welke ik
zou hebben gedaan ten opzichte van iemand, die solliciteerde.
Nu is mij gebleken uit het stenografisch verslag, dat ik
bij die gelegenheid het volgende gezegd heb: «Volgens den
heer Groeneveld is er niet geantwoord op de bezwaren
betreffende den leeftijd van 53 jaar. Er kan gezegd worden,
dat de heer van Kesteren het voorkomen heeft van een jeugdigen
man, met al de levendigheid en vlugheid, die weinig menschen
van dien leeftijd bezitten, zoodat hij geheel in een toestand
verkeert, waardoor men de beste verwachtingen van hem
kan hebben, dat, wanneer hij zijn oordeel over een zaak
laat gaan en voorstellen ter tafel zal brengen, die dan van
beteekenis zullen zijn".
Mijnheer de Voorzitter. Wat ik daar verklaard heb, kan
ik geheel handhaven. Nu is wel gezegd geworden, dat de
heer van Kesteren een maand of vier bedlegerig zou zijn
geweest, maar volgens mijn informatie's is dat niet waar.
Alleen is hij vele jaren geleden een keer geopereerd geworden
en heeft hij voor iets korteren tijd geleden aan ischias. Dat
is een lastige kwaal, die de vrije beweging wel belemmert, maar
thans heeft een geneeskundig onderzoek uitgewezen, dat hij
volkomen geschikt is voor de hem opgedragen taak. Ik kan
dus het door mij gezegde als waarheid staande houden en
ik voeg er bij dat, indien de heer Eerdmans met even veel
vertrouwen op al zijn beweringen, in zijn leven gedaan, kan
terugzien, hij dan met fierheid het hoofd omhoog kan heffen.
Thans iets anders, Mijnheer de Voorzitter. Mevrouw van
Itallie heeft gezegd, dat er te veel gegeven wordt en dat er
te weinig werkverschaffing is. Toen ik haar hoorde, dacht
ik aan het verslag van de vergadering van vrijzinnig-
democratische raadsleden, en wat men aldaar op dit gebied
heeft vastgesteld. Het moet erkend worden, dat het door
haar gesprokene daarmee geheel overeenkomt.
Nu kan men, gezellig op een vergadering zittende, o zoo
gemakkelijk allerlei grootsche plannen ontwerpen, wanneer
geen rekening gehouden wordt met de daaraan verbonden
eischen. Ik kan dit geen verstandig beleid noemen. Zeggen
en doen komen dan gewoonlijk ook op te grooten afstand
van elkander te staan. Op dit gebied hebben wij eenigen tijd
geleden iets kunnen lezen in «De Gemeente", orgaan van de
Vereeniging van sociaal-democratische gemeenteraadsleden.