WOENSDAG 6 DECEMBER 1922.
525
zeggen de vraag, wat de S.D.A.P.ershier eigenlijk willen;
zij toch zijn hier heel anders dan overal elders. Mannen als
Troelstra, Wibaut en Vliegen willen wel 'bezuinigen op de
wijze van Burgemeester en Wethouders hier, maar als het
er op aankomt, worden zij en ook de gemeentebesturen,
waar S.D.A.P.ers aan het bewind zijn of de lakens uitdeelen
door hunne partijgenooten hier steeds gedésavoueerd. Het kwam
voor, dat hier verkeerd genoemd werd, wat bijvoorbeeld in
Amsterdam met grooten steun ook van de S.D.A.P. is ver
kregen.
Nu even een kleinigheidje; de heer van Eek heeft een citaat
van Pierson omtrent den aanleg van een spoorlijn voorgelezen.
Ik geloof, dat de heer van Eek in zijn uitleg van dat citaat
dwaalt. De aanleg vaneen spoorlijn is een gewoon economisch
productief welvaartswerk. De spoor zelf geeft geen voordeel,
maar daardoor komt de geheele streek tot welvaart. Precies
hetzelfde deden reeds onze voorvaderen met het graven van de
Haarlemmer trekvaart. Daarmede is eenigszins te vergelijken
het verbeteren van den Rijnsburgerweg, hetwelk op zich zelf
ook improductief is. Deze weg kan geld kosten. Natuurlijk,
iedere weg kost geld, maar brengt toch voordeelen mee. Ik
wilde intusschen wel, dat die Haarlemmertrekvaart nooit was
gegraven, want nu zitten wij er mee! Burgemeester en Wet
houders zijn voornemens spoedig met een nader plan tot ver
betering van den Rijnsburgerweg te komen, maar zij worden
daarin opgehouden buiten hun wil.
Wij hebben ook woorden van lof gehoord over de gemeente
bedrijven. Maar het is moeilijk te bewijzen, dat overheids
bedrijven in het algemeen zoo goed werken. Die bedrijven moeten
zoo ingericht zijn, dat de eventueele winst daarvan komt ten
bate van de gemeenschap. Nu rnerkt men echter op, dat de ver
bruikers de producten van die bedrijven zoo goedkoop mogelijk
moeten hebben, terwijl de gemeenschap, die ze exploiteert,
daarmede geen winst mag maken.
Stel eens, dat wij petroleumbronnen hadden, en de exploitatie
daarvan ging goed, dan zouden toch de baten daarvan moeten
komen ten gunste van de gemeenschap en niet van particulie
ren; volgens sommige heeren zouden de petroleumverbruikers
alleen dan allen goedkoope petroleum moeten hebben. Neen,
publieke bedrijven worden in het leven geroepen teneinde de
winsten, welke anders in de zakken van particulieren terecht
zouden komen, in de kas van de overheid te brengen: om de
goedkoopte behoeft men geen overheidsbedrijven in het leven
te roepen. Ik betwijfel of, als die bedrijven in handen van ge-
concessioneerde maatschappijen waren, deze de producten
zelfs niet goedkooper zouden kunnen leveren.
Ik herinner er hier aan, dat men in Gorinchem er voor
deel in gezien heeft, om de geheele Gasfabriek met al haar
schulden aan de Nederlandsch-lndische Gasmaatschappij over
te doen, welke die fabriek gebruikt als leerschool voor de per
sonen, die zij naar Indië stuurt. Er is met de gemeente een
contract gesloten, al de schulden zijn afbetaald en de maat
schappij verlicht de stad gratis; daarenboven is een aandeel
van de overwinst aan de gemeente verschuldigd. Hier moe
ten wij de straatverlichting betalen en nu krijgen wij wel
retributie van de Lichtfabrieken, maar de kosten der straat
verlichting bedragen meer dan die retributie. Een particuliere
maatschappij kan het dus voor de gemeente voordeeli-
ger doen.
De dames en heeren kennen de Rijkspostspaarbank. Dit
is een instituut, dat reeds meer dan 40 jaar bestaat en dat,
ofschoon het van de ingelegde gelden 2.64% rente uitbetaalt,
beneden pari staat en millioenen schuld heeft. De belegging
is alleen soliede. omdat de Staat de inleggelden garandeert.
Dit is een Rijksbedrijf, dat, als het liquideerde, tekort zou
komen ondanks het feit, dat het slechts 2.64% rente betaalt.
De Nutsspaarbank maakt in dit opzicht met de Rijkspost
spaarbank een groot verschil.
De kwestie is, dat de winsten uit de bedrijven, als zij niet
aan de gemeente komen, in de particuliere zakken glijden.
Wij zijn hier te lande veel te veel beïnvloed doorDuitsch-
land, waar men hetzelfde systeem toegepast vindt als bij ons.
In Engeland is dat niet het geval. In Londen bijvoorbeeld zijn
al de gasfabrieken particuliere ondernemingen. Als wij de gas-
prijzen eens nagaan, dan zien wij, dat die vóór den oorlog in
Duitschland het hoogst waren en in Engeland veel lager. In
Engeland zijn, zooals ik zei, dergelijke bedrijven in handen
vun particulieren. In Duitschland krijgt men trouwens van
de overheidsbedrijven genoeg. Reeds vóór den oorlog heeft
men in de stad Altona een vennootschap in het leven willen
roepen, waaraan dan de gemeente haar lichtbedrijven zou
overdoen, omdat men overtuigd was, dat dit voor de inge
zetenen veel goedkooper zou uitkomen.
Ik persoonlijk heb geen lust om aan de exploitatie van de
Lichtfabrieken door de gemeente zelve een einde te maken,
maar men moet de staatsbemoeiing en de gemeentelijke
bemoeiing niet zoo uitbundig prijzen, want ik geloof, dat de
praktijk bewijst, dat daardoor de zaak eerder duurder dan
goedkooper wordt. Kan ik uit de bedrijven voor de gemeen
schap een matige winst halen en haar zoodoende bevoordee-
len, dan zal ik dat gaarne doen.
Een ander gewichtig vraagstuk is de autonomie. De heeren
van Eek en Knuttel vergeten, dat van oudsher, sedert de
stichting van het Koninkrijk der Nederlanden, de centrale
staat, toen die gevestigd was, en ook Gedeputeerde Staten,
steeds toezicht hebben gehouden op de geldmiddelen. De
heeren willen blijkbaar terug naar de Republiek en naar de
souvere'ine steden, maar dat toezicht is juist ingesteld, omdat,
waar de macht in de gemeenten met meerderheid en minder
heid kan wisselen, de Staat heeft te zorgen, dat de minderheid
niet door de meerderheid wordt onderdrukt. Ik ontmoet hier
ook den heer Knuttel, aan wien ik zou willen zeggen, dat,
als wij bij de belasting den aftrek voor noodzakelijk levens
onderhoud te laag stelden, Gedeputeerde Staten het bedrag
zouden verhoogen. In dat geval zou iemand, die bijvoorbeeld
een bedrag van 400.voor dien aftrek hoog genoeg vond,
zeggen: ik vind het een schande, 400.is hoog genoeg, dat
college van Gedeputeerde Staten bemoeit zich veel te veel met
de autonomie van de gemeente! In het tegenovergestelde geval
vinden zij, die den aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud
zoo hoog mogelijk willen opvoeren, het verkeerd, indien
Gedeputeerde Staten dien aftrek verminderen. De heer Knut
tel moet echtdr niet zeggen, dat er geen perspectief meer in
de begrooting zit, omdat de hoogere autoriteiten zoo optreden,
want dat is, zooals ik aantoonde, al zoo oud als de weg van
Kralingen.
Wat het onderwijs betreft, het Rijk betaalt de salarissen
van de onderwijzers en daarom is het begrijpelijk, dat het
zich met deze onderwijsquaestie bemoeit; de »Bond" heeft
lange jaren geroepen om Rijksregeling der tractementen.
Hetzelfde geldt voor den woningbouw; voorzoover het Rijk
subsidie daarvoor geeft, bemoeit het zich er mee en Gedeputeerde
Staten bemoeien zich er mee, omdat zij het toezicht op de
geldmiddelen van de gemeente hebben. Evenzoo is het met de
werkloozenuitkeeringen; ook daar hebben wij toezicht van den
Staat en Gedeputeerde Staten op de gemeenten.
Waarmede ik wel kan instemmen is de klacht, dat het
Rijk steeds meer bindende voorschriften geeft ten aanzien van
de huishoudelijke inrichting der gemeente. Ik geloof, dat de
autonomie van de gemeente daardoor wordt aangetast. De
gemeenten hebben geen vrijheid meer op het gebied van het
onderwijs. De regeling wordt haar opgelegd, terwijl toch de
plaatselijke besturen zelf daar dikwijls meer inzicht in heb
ben. Zoo is het bijvoorbeeld ook met de kosten van het hoo-
ger, middelbaar en nijverheidsonderwijs; alles wordt geregeld
door den Staat en wij moeten volgen of we willen of niet!
Dat vind ik verkeerd. Wat de pensioenen aangaat, verschil
lende heeren, die links staan, zullen het prachtig vinden, dat
wij daarin zoo goed als niets meer te zeggen hebben, maar
ik vraag: is dat zoo mooi, dat wij zelf niet meer een gunsti
ger of een minder gunstige regeling kunnen maken? En dat
het hier over groote bedragen gaat, blijkt wel hieruit, dat de
kosten voor de pensioenen, toen ik in Leiden kwam, ƒ30000
bedroegen en nu f 480000.dat verschilt dus nogal wat.
Ik heb verder met belangstelling gehoord, hetgeen de heer
Knuttel gezegd heelt; ik zou er gaarne wat langer bij een
kopje thee over praten, maar dat gaat nu niet. Respect heb
ik voor het enthousiasme, waarmede hij zijn systeem ver
dedigt. Hij wil een nieuwe maatschappij, maar weet hij, dat
men op dien weg door onnoemelijk veel ellende heen moet?
En hebben de menschen, die achter hem staan, dat er ook
voor over? Ik geloof, dat de menschen, die achter hem staan,
er de voorkeur aangeven, dat het nageslacht die ellende
ondervindt, dan dat zij zelf daaronder gebukt moeten gaan.
Maar hebt u, mijnheer Knuttel, de zaak wel ooit eens
goed overdacht? Met Rusland kunnen wij geen vergelijking
maken, want Rusland is een land, dat zich zelf uitstekend
kan voeden en zelfs de vruchtbare goevernementen hebben
lang niet die dichtheid van bevolking als Nederland. Uw
systeem kan in Nederland niet floreeren, voordat onze zeven
millioen inwoners tot twee millioen zijn ingekrompen, anders
gaat het niet.
Ik vergat nog aan den heer van Eek mede te deelen, dat
zijn voorstellen omtrent reorganisatie van de dienstcommissie's
enz. tijdens mijn ziekte zijn ingediend; ik heb ze dus tot
mijn leedwezen nog niet kunnen bezien, maar ik zal bet nu
zoo spoedig mogelijk doen. Ik begreep daarom niet goed, wat hij
bedoelde. Zooals ik zeg, ik zal deze zaak gaan bestudeeren, maar
wil den heer van Eek wel nu reeds zeggenwat u ontvouwde,
speciaal ten opzichte van de gemeentebedrijven, acht ik niet
den juisten weg. Ik vind de bestaande dienstcommissie's heel
goed. Dat de Burgemeester en de Wethouders speciale des
kundigen moeten zijn, beaam ik niet. Zij zijn verantwoordelijk
tegenover den Raad, kunnen zich door deskundigen laten
voorlichten en moeten met gezond verstand oordeelen.
Een vergelijking van Burgemeester en Wethouders met de
ambtenaren tegenover de bedrijfschefs, als zou die positie
dezelfde zijn, gaat niet op.