524 WOENSDAG 6 DECEMBER 1922. verschaffing toepassen, zoodat ieder zooveel mogelijk werk krijgt in zijn eigen vak. Wij komen dan echter niet met allen klaar. Het meest zullen van de productieve werk ver schaffing profiteeren de bouwvakarbeiders en oök losse arbeiders, maar ik kan moeilijk inzien, hoe wij op gelijke wijze kunnen handelen met bijvoorbeeld de typografen en de metaal bewerkers. De gemeente kan toch bijv. niet expres drukwerk laten leveren? Dit lijkt mij moeilijk oplosbaar. In elk geval, wij hebben tot nog toe allerlei werken doen uitvoeren of bevorderd, zoodat pas in den laatsten tijd werkloosheid van eenigen omvang onder de bouwvakarbeiders hier ter stede is ontstaan. Ik meen dus, dat Burgemeester en Wethouders zich op de werken, welke zij in hun antwoord op het sectieverslag hebben genoemd, best mogen beroepen en het niet aangaat te zeggen: het beteekent mets, want die werken zouden toch zijn uitgevoerd! Ja, als men werken gaat bespoedigen, dan geldt daarvan evenzeer, dat het werken zijn, welke men later toch zou hebben doen uitvoeren. Nu heeft de werkloosheid een zoodanigen omvang aangenomen, dat wij ook naar mijn meening onze toevlucht moet.3n nemen tot het bespoedigen van werken, maar toch rijst bij mij dikwijls de vraag: zit daarin nu niet een gevaar? Wanneer wij namelijk werken gaan uitvoeren in een vlugger tempo, dan komen wij misschien over een paar jaar voor een groote moeilijkheid te staan. Terwijl er dan eigenlijk geen werkloosheid behoefde te zijn, zou er misschien een kunstmatig gekweekte zijn, doordat de gemeente de uitvoering van verschillende werken bespoedigd had. Maar, zooals de toestand thans is, zijn Burgemeester en Wethouders er wel voor, er mede te beginnen, niettegen staande het eenigszins een tweesnijdend zwaard is. Maar ik vind, dat wij niet den blaam hebben verdiend, die ons hier wordt aangewreven, vooral niet, wanneer we eens letten op hetgeen de betrokken Wethouder in Amsterdam dienaan gaande heeft gezegd. Hij zeide namelijk dit: »De gemeente doet haar best; tracht hier en daar menschen aan het werk te zetten, maar wat zij in dat opzicht kan doen, is heelemaal niet veel". Dat zegt men nu in Amsterdam, waar toch voor de helft de Wethouders behooren tot de partij, die op ons op dit punt het meest smaalt. Wanneer wij uitvoering van werken voorstellen, dan moeten die uit den aard der zaak iedere keer bij afzonderlijke voor dracht in den Raad komen. Die voordracht bevat dan tevens de financiëele regeling van de zaak. Een memoriepost kan dus tot niets dienen; het gaat niet aan om op de gewone gemeentebegrooting een post voor buitengewone werken te plaatsen. Wanneer wij hier komen met plannen en wij zijn voor nemens daarmee te komen dan moeten wij kunnen zeggen zooveel zal het werk kosten en zus of zoo zullen wij de mid delen daarvoor vindeneen memoriepost beteekent dus niets. Dat is eenvoudig een sententia declaratoria. Want al zetten we nu op de begrooting een memoriepost voor werkverschaf fing, b.v. voor huizenbouw of voor de verbetering van den Rijnsburger weg, dan zal daarvoor toch steeds nog een nadere begrootingsregeling moeten komen. Ik wilde ook nog tegen Prof. Eerdmans zeggenwat zal dan de taak van den Raad zijn, als alles bij de gewone jaarlijksche begrooting wordt afgehandeld; dan heeft de Raad het heele jaar verder niets te doen! Het gevolg zou zijn, dat wij b.v. een maand vergaderden en dan was het afgeloopen. Maar naar mijne meening moeten derge lijke voorstellen voor werkverschaffing, enz. afzonderlijk aan de orde worden gesteld, opdat de Raad ze a tête reposee kan behandelen. Er wordt gezegd dat deze handelwijze in strijd zou zijn met de Gemeentewet. Wat dit betreft, zeker, wij mogen geen uitgaven doen buiten de begrooting, die door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd. Maar daarom wordt ook, indien wij bijvoorbeeld voorstellen den Rijnsburger weg te- verbeteren, bij dat voorstel de financiëele zijde der zaak geregeld, die dan door Gedeputeerde Staten moet worden goedgekeurd. Dit is toch veel beter, dan dat wij een memoriepost op de begroo ting plaatsen en dan later toch nog met een begrootings regeling moeten komen, die ook weer de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dit is geenszins in strijd met de artikelen 205 en 213 van de Gemeentewet; het gebeurt zoo trouwens in alle gemeenten. In verband hiermede wil ik hier ook het perspectief behan delen. Dit is een mooi woord en het is vooral in de laatste maanden zeer in gebruik gekomen. Maar wat wil men? Wil men altijd iets gloednieuws? De nieuwe zaken worden steeds aangebracht bij afzonderlijke voorstellen en dat zijn er heel veel. Zie bijvoorbeeld de ingekomen stukken en de hande lingen na de vorige begrooting maar eens na. Die vullen onge veer 500 bladzijden! Dat is toch niet niets! Wanneer men zegt, dat er in de begrooting geen perspectief zit, dan zou ik willen zeggen: er zit toch perspectief van bezuiniging in en verder het perspectief van de tot stand brenging van groote werken. Of vinden de heeren misschien het riolee- ringsplan van geen belang? Ik zou haast willen zeggen, dat wij in geen 50 jaar zulk een belangrijk plan zullen krijgen! Dat perspectief vind ik dan hierin, dat wij schoonere, hel dere grachten krijgen, die niet meer stinken. Dat is een helder perspectief! En dan de nieuwe zweminrichting. Hebben Burgemeester en Wethouders niet te kennen gegeven, dat zij met een plan dienaangaande zullen komen? Ik weet niet of de Raad het zal aannemen, maar is het geen gewichtig plan, om een nieuwe gemeentelijke zweminrichting te stichten? Het is een mooi perspectief. De gewone jaarlijksche begrooting dient in het algemeen om het gewone geldelijke beheer van de gemeente vast te stellen, om te voorzien in den regelmatigen gang van zaken en speciaal tot raming van het bedrag der Inkomstenbelas ting. Een gemeen tebegrooting draagt dus een geheel ander karakter dan de begrootingswetten, welke de Staten-Generaal behandelen. Nu ik toch aan Prof. Eerdmans gekomen ben, wil ik aan zijn adres nog wel iets meer zeggen. Volgens den beer Eerdmans zijn de Wethouders de vertrouwensmannen van den Raad. Ik geloof dat best; dat verhaal kennen wij! Die kwestie kan wel eens bij een of ander volgnummer van de begrooting, bijvoorbeeld bij de traktementen van de Wethouders, door een van de leden nader worden behandeld. Wat de bezuiniging betreft, daarvan houdt de heer Eerdmans veel. Ik zou zeggende ware bezuiniging moet uitgaan van ieder persoonlijk; iedereen, wien het eenigszins past, moet er aan meedoen. Waarschijnlijk bekrimpen zich alleen de allerhoogste standen en de personen, die door de débacle van Oost- en Centraal Europa geleden hebben en die lijden onder de huidige malaise. De laatste zijn natuurlijk in allerlei standen te vinden. Hieronder vallen de ambtenaren als zoodanig niet. De duurte is aanmerkelijk verminderd en zij hebben dus veel vóór, te meer door de kolossale verbetering der pensioenen, ook voor weduwen en weezen, die dit jaar een kleine 2 ton meer op de be grooting kost dan verleden jaar. Weer een uitgave, waaropmen niet alleen niet kan rantsoeneeren, maar die van ƒ280.000. op 480.000.is gebracht. Volgens den heer Sijtsma zou daarop 10% moeten bezuinigd worden, maar dat gaat niet! In het georganiseerd overleg zullen dan ook de kwesties van het verhaal van de pensioensbijdragen en van de ver lenging van den diensttijd besproken worden en te zijner tijd zullen voorstellen daaromtrent den Raad bereiken. De heer Knuttel. Dat is tenminste perspectief. De Voorzitter. Dat kan ware bezuiniging geven, zonder dat de ambtenaren er ook maar eenigszins reëel slechter aan toe worden dan een jaar geleden. Ook moet het mij hier van het hart, dat dat schermen met bezuiniging dikwijls onreëel is. als men tegelijkertijd allerlei bronnen van inkomsten voor de gemeente wil sluiten, zooals de opbrengst van de zakelijke bedrijfsbelasting en matige winsten uit de Lichtfabrieken. Wat het laatste punt betreft, ben ik het grootendeels eens met den heer Heemskerk, doch hierover later meer. De heer Oostdam wil allerlei bezuinigingen, ook uitgaande van de Raadsleden zeiven. Sommige juich ik toe. Bij de verschillende volgnummers der begrooting kan er nader over gesproken worden. De heer van Eek heeft weer zijn jaarlijksche groote speech gehouden ik mag wel zeggen: »zijn Gehoorzaalspeech", die echter tot mijn spijt wel wat duur is voor de gemeente. Het meeste van hetgeen hij heeft gezegd, valt niet door mij te bestrijden. Ik houd mij aan mijn taak van Burgemeester en van Voorzitter van den Raad van Leiden. Het meerendeel der zaken, die de heer van Eek hier behandelde, zou beter in de Tweede Kamer door een van zijn 22 partijgenooten gezegd kunnen zijn. De heer van Eek is in het algemeen tegen de bezitters, hetgeen mijns inziens eigenlijk hierop neer komt: tegen het sparen, en juist door het niet sparen komt veel ellende, speciaal daar wij in een land leven met 7 millioen menschen, dat slechts 2 millioen menschen kan voeden. Wij moeten dus werken voor export. Knijpt men het bezit al te zeer, dan verdwijnt het en wordt de ellende nog veel erger. Dit geldt ook speciaal voor onze stad en dus moeten de belastingen niet hooger worden; dit zou het meest ten nadeele van de niet-bezittenden zijn. Ik ben geen vriend van O.W.ers; ik heb dat steeds bewezen; ik meen dat ook in de moeilijke tijden, die achter ons liggen, genoeg zaam te hebben getoond, maar de spaarders en hun erf genamen die moeten er zijn, want als iemand weet, dat zijn geld toch afgepakt wordt, gaat hij niet sparen vormen de kern van de maatschappij. Aan velen is in de laatste jaren de kans tot sparen gegeven, maar heel weinigen hebben daarvan gebruik gemaakt. Een moeilijkheid voor Burgemeester en Wethouders is ook en dat zou ik speciaal tot den heer van Eek willen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 2