548
WOENSDAG 6 DECEMBER 1922.
voor een groot deel te wijten aan den Gemeenteraad, die
door allerlei en veelvuldige speechjes aan het college zijn
rustig werken onmogelijk maakt.
De heer van Eck. Het is onbehoorlijk dat te zeggen, als
wij er niet meer op kunnen antwoorden!
De heer Groeneveld. M. d. V. Ik behoor tot mijn spijt
ook tot die fractie van zenuwlijders, waarvan de heer van
Hamel sprak, en waar ik de laatste ben van de fractie, die
het woord voert, wil ik er tegen protesteeren, dat de heer
van Hamel zonder tot de orde te worden geroepen een der
gelijke uitdrukking gebruikt. Ik vind het een verregaand
schandaal.
Ik heb er in de sectie op aangedrongen, dat het sectie-
verslag door ambtenaren zou worden samengesteld. Dit is
het eenige wat ik bij de algemeene beschouwingen heb ge
zegd en ik zal over iets anders niet het woord voeren. Dat
mag misschien nog. De Voorzitter heeft gezegd, dat Burge
meester en Wethouders het niet goed vinden, dat de ambte
naren het verslag maken of de vergaderingen van de sectie's
bijwonen, omdat dan de leden niet vrij zijn om te zeggen
wat zij willen, maar dat argument maakt niet veel indruk
op mij. Het sectieverslag is absoluut niet geheim; het is
een openbaar stuk en al wat de Raadsleden zeggen in de
sectie's wordt gepubliceerd of kan door den rapporteur ge
publiceerd worden. In dat opzicht is aan den rapporteur
geen enkele beperking opgelegd. Het gesprokene wordt zelfs
aan de nieuwsbladen medegedeeld. Waarom de leden niet
vrij zouden kunnen spreken, als er een ambtenaar bij was,
begrijp ik niet. Zoo schuchter zijn de Raadsleden niet. De
praktijk heeft wel bewezen dat het genoemde bezwaar niet
bestaat, want al de gemeentelijke commissie's worden bijge
staan door een ambtenaar als secretaris, die de verslagen
der vergaderingen maakt, en die verslagen zijn uitstekend.
Ik heb die ervaring opgedaan als lid van eenige commissie's;
die verslagen zijn beter dan het sectieverslag. Het samen
stellen van dergelijke verslagen is niet ieders werk.
Het is veel beter toevertrouwd aan ambtenaren, omdat het
eigenlijk hun vak is, en het wordt hoe langer hoe moeilijker
om rapporteurs te vinden. De Raadsleden onttrekken zich
eraan en ik kan hun geen ongelijk geven, aangezien het een
zeer tijdroovend werk is en ook omdat verscheidene Raads
leden zich daarvoor niet bekwaam genoeg achten.
Het gaat niet op, dat men genoegen neemt met een rap
porteur, die dergelijk werk eigenlijk niet kan doen.
Daarom dring ik er nogmaals op aan, dat het sectieverslag
in het vervolg door ambtenaren samengesteld zal worden.
De Voorzitter. Ik zal nu nog in het kort antwoorden
naar aanleiding van wat er in tweede instantie gezegd is, en
dan geloof ik niet, dat ik nog veel te zeggen heb. Ik hoop,
dat ik dan tevens namens het geheele college zal kunnen
spreken, zoodat de algemeene beschouwingen dan hedenavond
beëindigd kunnen worden.
In het algemeen meen ik, dat hetgeen ik hedenmiddag heb
gezegd, tevens kan dienen als antwoord op de gehouden re
plieken; slechts op enkele punten zal ik nu nog terugkomen.
Den heer van Stralen wil ik antwoorden, dat ik niet anders
gedaan heb dan wijzen op den geldelijken toestand der
gemeente. Ik heb gezegd: wij moeten ons in onze uitgaven
beperken, en wel in die uitgaven, waarin wij ons kunnen
beperken. Daarom moet er ook een limiet zijn, ook daar,
waar het betreft de uitkeeringen aan werkloozen, hoe onaan
genaam het ook zijn moge.
In verband daarmede heb ik gezegd: te Arnhem bedraagt
de werkloozenuitkeering slechts 12.en hier 13.50. Nu
zegt de heer van StralenLeiden is ingedeeld in de 1ste
klasse en Arnhem in de 2de klasse. Ik geloof, dat de heer
van Stralen zich vergist, want ik meen vrij zeker te weten,
dat Arnhem in de 1ste klasse geplaatst is. De heer van
Stralen vergist zich trouwens wel meer, zooals ook gebleken
is in zake de tewerkstelling van de sigarenmakers. Hij zeide
toen, dat die slechts gedurende 3 weken gewerkt hebben, en
het blijkt 6Vs week geweest te zijn. Dat is nog veel grooter
verschil dan het verschil tusschen 12.— en 13.50.
Overigens blijf ik, wat dit betreft, bij mijn sustenu, zooals
■ik het vanmiddag aangegeven heb.
Den heer van Eck wensch ik nog even te antwoorden op
hetgeen gezegd is omtrent het sparen. Wij verstaan elkander
niet op dit punt. Ik heb dit betoogd: Iemand, die anders zou
sparen en het opgespaarde zou nalaten aan zijn erfgenamen,
zou dat stellig niet meer doen, als hij wist, dat men hem
vroeg of laat zijn geld zou afnemen. Daarom moet ook
het erfrecht blijven bestaan. Iemand, die zijn geld aan zijn
nabestaanden wil nalaten, moet vrij zijn, dat te doen; hij kan
dat door te sparen en door hem de beschikking over het
gespaarde te laten behouden, wordt het sparen bevorderd.
Men moet de zaak bekijken van het standpunt van degenen,
die sparen en niet van het standpunt van degenen, die het
gespaarde door erfrecht of anderszins ontvangen. Als men
niet meer spaart, verarmt de wereld.
In dit verband wil ik ook naar Zwitserland verwijzen. Het
daar bij referendum met overgroote meerderheid gevallen
besluit heeft bewezen, dat men daar van dat harde aanpakken
der bezitters niets wil weten. En dat is toch een land, dat
een republiek met democratische instellingen is.
De heer Eerdmans zegt, dat ik den toestand donker inzie.
Neen, ik heb gezegd: zoo pessimistisch ben ik niet; ik ga uit
van het denkbeeld, dat wij ook deze crisis te boven zullen
komen; de Rijksregeering staat voor een tekort van honderd
millioen gulden, maar onze begrooting is sluitend. Alleen
wanneer wij uit de bedrijven niet krijgen hetgeen geraamd
is, en wanneer wij ook niet kunnen profiteeren van het batig
saldo van den dienst 1922, of andere middelen ter versterking
der inkomsten kunnen vinden, zullen wij het vermenigvuldi-
gingscijfer op 1.2 pCt. moeten stellen, maar dan is de begroo
ting toch sluitend. Hopeloos is de toestand dus niet.
Dan heeft de heer Eerdmans nog gesproken over het weg
gaan van den chef van de afdeeling Pevolking, den heer van
Driesten, en diens vervanging door een anderen ambtenaar,
en door de benoeming zou dan een goede gelegenheid om te
bezuinigen verzuimd zijn.
De quaestie van bezuiniging heeft hiermede echter niets te
maken. Er is hier een reorganisatie noodig en nu moeten wij
natuurlijk een bekwamen ambtenaar hebben, die deze tot stand
kan brengen. Men kon toch moeilijk een ambtenaar van den
leeftijd van den aftredenden functionaris aan dit nieuwe en
omvangrijke werk zetten. Met de duurte heeft een en ander
echter riiets te maken. De heer Eerdmans kan voorts gemak
kelijk zeggen, dat de bureaux minder bezet moeten zijn, maar
het werk mag er toch niet onder lijden. Indien er op een
bepaald bureau vier menschen noodig zijn, kan men wel zeggen,
dat het werk door drie kan worden gedaan, maar daarom is dit
altijd niet mogelijk; er is toch een grens. Neen, als men waarlijk
ingrijpend wil bezuinigen dan zou men moeten voorstellen,
dat de gemeente óók een deel van haar nuttige taak liet vallen,
in dien zin, dat minder goed voor de hygiëne werd gezorgd,
de geneeskundige dienst werd ingekrompen, de schoolartsen
in aantal werden verminderd enzoovoort, enzoovoort, maar ik
hoop, dat dit niet behoeft te gebeuren.
Het denkbeeld van den heer Eerdmans om eenige ambte
naren af te schaffen of niet aan te stellen, is evenwel niet voor
uitvoering vatbaar. Als een boot voor den wal ligt en voor
het afduwen zijn vier menschen noodig, dan kan men niet
zeggendoe het maar met twee man. Op het Stadhuis wordt
er door de ambtenaren, op wie het aankomt, werkelijk hard
gewerkt.
Ik wil thans nog een woord zeggen over de kwestie van
den heer van Resteren. De heer Pera heeft uit het stenogram
voorgelezen, wat hij gezegd heeft. Dat stenogram geeft het
gesprokene juist weer. Nu heeft de heer Eerdmans gezegd,
dat hij dit stenogram had'opgevraagd, maar dat bij het niet
had gekregen. Vooreerst was het op dat oogenblik nog niet
in ons bezit, maar bovendien mogen Burgemeester en Wet
houders geene stenogrammen aan anderen afgeven zonder toe
stemming van den Raad.
Nu de zaak zelve. Er komt iemand bij het college, om zich
beschikbaar te stellen voor een bepaalde, tijdelijke taak; wij
oordeelen daarover gunstig en komen bij den Raad met een
voorstel om hem die tijdelijk op te dragen. De man doet zich
krachtig, flink en goed voor; er is geen reden om hem te laten
keuren, want dat gebeurt nooit bij een tijdelijke opdracht,
wel bij een vaste aanstelling. Nu hoort men echter gaandeweg
mompelen, dat de gezondheid van den persoon in kwestie niet
goed is, wat Burgemeester en Wethouders niet wisten en ook
niet konden weten. Ik althans heb den heer van Resteren precies
zoo aangezien, als de heer Pera dat heeft gedaan. Hij komt een
paar dagen later bij mij en ik vraag hem de Gemeente
secretaris was er ook bij: mijnheer van Resteren, is het
waar, wat men zegt, dat uw gezondheid zoo slecht is, en,
zooals er zelfs verteld is, dat gij in het laatste jaar vier
maanden te bed hebt gelegen? Zijn antwoord was: maar,
Burgemeester, als dat zoo was dan zou ik dat niet voor u
verzwegen hebben, dan zou ik het verteld hebben; ik heb
last van ischias gehad en toen is mij gepermitteerd om eenige
keeren, als het zonnig weêr was, in de zon te gaan liggen
het is wel een slechte zomer geweest, maar ik ben nu toch
beter.
Nu kan ischias een gevolg zijn van suikerziekte, maar de
heer van Resteren is suikervrij. Ik heb hem verder gevraagd
of hij goed vond, dat hij geneeskundig werd onderzocht.
Daartegen had hij niet het minSle bezwaar en hij is dan ook
door Dr. Horst gekeurd. Nu ligt hier voor mij de verklaring
en, ofschoon ik het niet behoef te doen, wil ik toch wel
mededeelen, dat er in staat, dat de heer W. A. van Resteren
door den burgerlijken geneeskundigen dienst is gekeurd en
dat bij dit onderzoek is gebleken, dat zijn gezondheidstoestand