546 WOENSDAG 6 DECEMBER 1922. belang van de werkverschaffing zouden kunnen gebeuren. Ik zal aanstonds éenige werken noemen, welke inderdaad niet van buitengewonen omvang zijn en beslist niet voorzien in de voortdurende behoefte aan werk, maar het zou toch een goeden indruk naar buiten maken wanneer het college uit eigen beweging met dergelijk plan kwam. Maar als wij van Wethouder Pera, als voorzittter van de Commissie voor Werkverschaffing, in antwoord op de vraag waarom sedert 30 Mei geen vergadering dier commissie heeft plaats gehad, de uitlating te hooren krijgen: waar moet ik beginnen? ik weet niets; ik heb geen plan; komt gij daarmede; dan concludeer ik daaruit, dat niet de noodige ernst voorzit om inderdaad aan te pakken zooveel als mogelijk is. Ook de heer Mulder, van wien wij eigenlijk in deze richting iets nieuws hadden moeten verwachten, omdat hij de Wet houder van Publieke Werken is, heeft geen nieuw licht ont stoken. Hij heeft gesproken over werken, die maar uitgedacht worden, noodig of niet. Daarvan is geen kwestie. Als wij het hebben over werkverschaffing, dan bedoelen wij niet werken, welke heelemaal niet noodig zijn. Het is reeds voldoende be toogd, wij bedoelen werken, die van algemeen nut zijn, die ancfers nog niet voor uitvoering in aanmerking zouden komen doch nu vroeger worden uitgevoerd omdat er thans behoefte is aan werkgelegenheid. Ik bedoel bijvoorbeeld werken als het dempen van de sloot langs de Medusastraat, van de sloot aan 'het Zwarte Laantje, het dempen en rioleeren van beide slooten langs den Rijnsburgerweg; het aanleggen van trottoirs en fietspaden; het verbreden van den Zoeterwoudschen- weg een alleszins gewenschte en noodzakelijke verbetering; de verbreeding van den Warmonderweg, die op bepaalde punten zeer smal is en noodzakelijk verbreed moet worden nu die weg voor het autoverkeer is opengesteld. Ik meen, dat, als het college ernstig wil. verscheidene zaken zijn aan te vatten, en zijn die eenmaal in uitvoering, dan kan allicht worden uitgezien naar meer werk van dien aard. Mijnheer de Voorzitter. Ik heb gezegd, dat het om deze reden toch wel gewenscht is dat de Raad ook blijk geeft aan het college dat het hoogst noodzakelijk is dat de werk verschaffing onmiddellijk ter hand wordt genomen. Het is niet mogelijk daarvoor een bepaalden post op de begrooting uit te trekken, maar als men voor deze zaak een memorie- post op de begrooting brengt, dan wordt daarmede uitge sproken dat de Raad het wenschelijk acht dat in die richting wat gebeurt. Dan zullen Burgemeester en Wethouders, gehoor gevende aan die opwekking van de zijde van den Raad, wel met voorstellen komen en dan komt er van zelf een vaste begrootingspost voor werkverschaffing. Mijnheer de Voorzitter. Nog een enkel woord over het georganiseerd overleg, waarover de heeren Pera, Wilmer en Wilbrink het hebben gehad. De heer Pera heeft zich doen kennen als een absoluut tegenstander van de medezeggenschap van den arbeider. Ik weet wel, dat, als het aan den lieei Pera lag, het voor hem de blijdste dag van zijn leven zou zijn, waarop het georganiseerd overleg geheel werd kapot gemaakt, maar ik ben met den heer Wilmer van meening, dat uit de wijze, waarop de heer Pera zich heeft uitgelaten over het optreden van en de manier van werken in het georganiseerd overleg, ten duidelijkste blijkt, dat de heer Pera een ongeschikt persoon is om in die commissie de ge wenschte leiding te geven. Hij heeft gezegd: hij zit er alleen en allen zijn tegen hemDat is niet juist, want allerlei bedrijfs- hoofden zitten er ook. Ik begrijp dus niet waarom de heer Pera daar alleen zou zitten, tenzij de bedrijfshoofden van meening zijn, dat het gewenscht is om hetgeen de organisatie's vragen in te willigen. Ik zal over deze zaak niets meer zeggen, omdat wij er op zullen terugkomen, als Burgemeester en Wethouders praead vies uitbrengen over het betrokken voorstel, maar ik meen in het algemeen te mogen opmerken, dat het niet meer dan een billijke eisch is, als het gemeentepersoneel medezeggenschap wil hebben over de arbeidsvoorwaarden, over de wijze, waarop men zijn arbeidskrachten gaat verkoopen. Die eisch is overal doorgedrongen en is in de particuliere bedrijven als billijk erkend. Moet datzelfde nu niet gelden voor de gemeente arbeiders? Moeten dezen dat recht missen en moeten zij afwachten wat de gemeentebesturen en de gemeenteraden, die wisselen in hun samenstelling, daarover beslissen Naai mijn meening hebben de arbeiders recht om over hun eigen zaken mede te spreken en de wijze, waarop het georganiseerd overleg tot dusverre hier is opgevat, is met dien billijken eisch der organisatie's in strijd. De vertegenwoordigers der organisatie's kunnen alleen hun wenschen ter sprake brengen en dan het is inderdaad waar, dat de heer Pera zich als de boodschappenjongen van het College gedraagt zegt de Wethouder, dat hij die wenschen wel in de vergadering van Burgemeester en Wethouders zal overbrengen. In het Christelijk blad, het orgaan van de A. R. K. A., heb ik gelezen: »dat men in het algemeen van oordeel is, dat het georganiseerd overleg niet goed werkt en meer het karakter heeft van boodschappen overbrengen en dat, wanneer deze kwestie in den Gemeenteraad ter sprake komt, duidelijk moet worden uitgesproken, hoe het gemeentebestuur in den vervolge zal handelen." Dat zegt een Christelijke vakvereeniging, waarin misschien andere arbeiders zitten dan wij vertegenwoordigen, maar die arbeiders blijken het op dergelijke punten toch roerend met ons eens te zijn. Het is zoo sterk, dat ik in een blaadje van den Roomsch-Katholieken Bond van Overheidspersoneel Sint Paulus „Onze Strijders" het volgende heb gelezen: »Door de kleermakerspatroons wordt een hevige strijd gestreden om de loonen te drukken. De macht van het winstzieke kapitalisme is bezig zich te ontwikkelen en de arbeiders terug te trappen in hun sloppen en stegen en allen opnieuw te brengen in den toestand van ellende waarin zij verkeerden voor den oorlog." Daaruit blijkt, dat niet alleen in onze kringen ontevreden heid is uitgesproken met den toestand, maar dat ook de Christelijke arbeiders het met ons eens zijn. De Voorzitter Slaat dat speciaal op Leiden of is het een algemeene beschouwing? De heer van Stralen. M. d. V. Het is een algemeene beschouwing. Ik wensch alleen nog aan het adres van den heer Wilbrink op te merken, dat hij mij ten onrechte heeft verweten, dat ik zou hebben goed gepraat, dat de heer van Hinte zijn mede arbeiders farizeeërs had genoemd. Ik heb alleen gereageerd op de woorden van den heer Wilbrink, dat de heer van Hinte onbillijk was opgetreden tegenover den heer Pera als voorzitter van het georganiseerd overleg. De heer Sijtsma. M.d.V. Met het oog op het late uur zou ik willen vragen, of het de bedoeling is dat Burgemeester en Wethouders nog hedenavond de verschillende sprekers in tweedentermijn beantwoorden. De Voorzitter. Ik zal de heeren eerst laten uitspreken; dan kunnen wij verder zien. De heer Sijtsma. M. d. V. Als zelfbeperking van de sprekers er toe kan leiden, dat Burgemeester en Wethouders nog hedenavond de sprekers, die in tweeden termijn gesproken hebben, beantwoorden, dan zie ik veel liever van het woord af, want ik zou gaarne zien dat er eens een eind kwam aan de algemeene beschouwingen. De Voorzitter. Ik ook. De heer Sijtsma. Dan zie ik van het woord af, in de hoop dat anderen mijn voorbeeld zullen volgen en dat wij heden avond met de algemeene beschouwingen gereed zullen komen. De heer Elkerbout. M. d. V. Ik heb tot mijn genoegen bemerkt, dat de heeren sociaal-democraten en ook de communist ongeveer op hetzelfde stramien geborduurd hebben als ik. Er is gezegd, dat de toestand wat betreft den woningbouw in ons land zoo slecht was. De heer Knuttel zal wel verder geweest zijn dan ons land en zal ook wel bemerkt hebben, dat in andere landen de toestand ook nog niet schitterend is te noemen. Men sla maar eens den blik naar Oostenrijk, waar men aantreft éénkamerwoningen met keuken voor een geheel gezin in de woningen, die als pakhuizen daarvoor ingericht zijn. Wanneer nu de heeren Knuttel en Dubbeldeman pleiten voor een kleiner soort woningen voor de menschen, die uit de krotten verwijderd moeten worden, dan willen zij hetzelfde als ik, want ik heb ook gezegd, dat de particulieren of de bouwvereenigingen moeten medewerken om woningen te bouwen waar de bewoners van krotten ondergebracht zouden kunnen worden. Op welke wijze die zaak geregeld zal moeten worden, is natuurlijk op dit oogenblik niet uit te maken. Ik wil echter wel reeds bij voorbaat zeggen, dat ik het een ramp zou vinden wanneer de gemeente als zoodanig ging bouwen en dat ik er veel meer prijs op zou stellen, wanneer zij het aan particuliere woningbouwverenigingen overliet om in die richting te werken. De heer Dubbeldeman. U snapt er niets van. De heer Elkerbout. U snapt de zaak zoo, dat u, wanneer u niet in een vergadering aanwezig zijt geweest, toch een conclusie kunt trekken uit hetgeen daar gezegd is. Zelfs eergisteren, toen ik aan het woord was, is u niet aanwezig geweest en u hebt nu een conclusie uit het door mij gezegde getrokken, die er precies naast was. Ik heb gezegd, dat het noodig was dat de woningbouwverenigingen woningen moesten

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 24