534 WOENSDAG 6 DECEMBER 1922. het niet een tweede maal doen. De meeste dingen, welke men bij de replieken zal zeggen, zijn herhalingen van hetgeen in eerste instantie is aangevoerd. Bovendien, degenen, die hun stem gaarne eens naar buiten doen klinken, hebben dat doel voldoende bereikt. De heer Oostdam. M. d. V. Ik kan kort zijn. Alleen over één punt zou ik gaarne nadere inlichtingen willen vragen. Ik heb in eersten termijn aangeroerd de kwestie van de vakhandwerkonderwijzeressen, waarop aanzienlijk te besparen valt, zonder dat daardoor het onderwijs geschaad zal worden. Nu spijt het mij zeer, dat ik dienaangaande van den geachten Wethouder niets heb mogen vernemen en zou het dus in tweeden termijn gaarne willen hooren. Ik heb al een voorstel bij mij om die vakhandwerkonderwijzeressen alsnog af te schaffen, maar ik ben huiverig om het in te dienen, wijl ik daarmede inga tegen een onlangs genomen Raadsbesluit; ik zal dus dat voorstel niet doen, alvorens ik daarover iets naders zal vernomen hebben. Ik maak er den Wethouder geen verwijt van, maar ik zou vooral gaarne willen weten, hoe in het college van Burgemeester en Wethouders over deze kwestie wordt gedacht. De heer Wilmer. M. d. V. Ik heb in eerste instantie ge sproken over de beginselen van de bezuiniging en nu kom ik aan de hand van die beginselen direct voor een practisch feit te staan. Ik heb gezegd: er moét bezuinigd worden op nuttige dingen, om daardoor geld te hebben voor noodzakelijke dingen. Als een van die dingen heb ik genoemd de opruiming van krotten. De heer Dubbeldeman heeft dienaangaande een voorstel ingediend, maar ik zal mijn stem daaraan niet geven. Ik vind het vreemd, dat Wethouder Mulder er weer over gesproken heeft, omdat in de stukken staat, dat binnen enkele dagen een praeadvies van Burgemeester en Wethouders op de voorstellen van de heeren Dubbeldeman en Knuttel is te verwachten. Wanneer dat praeadvies komt, zullen wij daar over nader kunnen praten. Ik heb ook als een middel van bezuiniging genoemd het overleg tusschen de Wethouders en de betrokken hoofden van dienst. De heer Bots heeft mij daarop gezegd, dat het niet noodig was. Maar het is toch voor mij duidelijk, dat de hoofden van dienst dikwijls de perfectie van hun dienst op het oog zullen hebben en daardoor met de noodzakelijkheid van bezuiniging wel eens in strijd zullen komen, De heer Bots heeft ook gezegd, dat ieder hoofd van een zekeren dienst dien dienst zoo goed mogelijk wil maken. Maar mijnheer Bots, wanneer men op het oog heeft om zijn dienst zoo volmaakt mogelijk te doen zijn, dan komen wij nooit tot bezuiniging. Wanneer wij de Bank van Leening goed willen laten functionneeren, komt het nooit tot de afschaffing van het bijgebouw. Indien de directeur van den geneeskundigen dienst dien dienst goed wil inrichten, moet hij een ziekenhuis hebben. Wanneer de Commissaris van politie den dienst wil doen functionneeren zooals dat in andere steden het geval is, dan moet er een nieuw politiebureau worden gebouwd, maar al die heeren zullen, omdat wij ook op zeer nuttige en zeer noodige uitgaven moeten bezuinigen, iets van het volmaakte van hun dienst moeten opofferen. Vandaar ook, dat de Wet houders, die weliswaar krachtens hun ambt geroepen zijn om speciaal de onder hen ressorteerende diensten goed te doen lunctionneeren, maar toch ook in den geheelen gemeente dienst moeten voorzien, ook op die diensten hebben te bezuinigen. Ik heb als middel om tot bezuiniging te komen genoemd niet alleen het gewone overleg, doch ook het georganiseerd overleg. De heer Pera heeft zich er over beklaagd. Het is misschien vreemd, dat ik het van mij zelf zeg, maar, als de heer Pera geen andere bestrijding had te verduren dan die, welke hij van mij ondervindt, dan zou zijn wethouderspad wel langs rozen loopen. Die bestrijding van mij is niet zoo erg geweest. Ik wil er niet veel meer van zeggen, omdat de heer Pera wel Wethouder van het georganiseerd overleg zal blijven en de zaak zeker niet goed zou komen, als ik er veel over ging spreken. Toch wil ik wel dit zeggen, dat een bewijs voor de juistheid van hetgeen ik gezegd heb is gelegen in de harts tochtelijkheid en de felheid, waarmede de heer Pera het georganiseerd overleg heeft besproken. Daarbij heeft hij zich niet alleen getoond een tegenstander van de beginselen, welke sommige personen in dat georganiseerd overleg naarvoren brengen, maar ook getoond niet een vriend te zijn van het georganiseerd overleg op zich zelf, afgezien nog van alle mogelijke fouten, welke er aan kleven. Ik heb herhaaldelijk het georganiseerd overleg hooren ver dedigen, maar nog nimmer heb ik een verdediging gehoord, welke zoozeer schadelijk is voor het georganiseerd overleg als die, door den heer van Stralen in dezen Raad geleverd. Ik wil dat erkennen en daarmede erken ik ook, dat de taak van den Wethouder zeer moeilijk is. Ik heb dat trouwens nooit ontkend. De heer van Stralen zeide namelijk, dat de vertegenwoordigers van het personeel in het georganiseerd overleg daar alleen zitten om het bela'ng van het personeel te behartigen en niet hij heelt het er uitdrukkelijk bij gezegd; het is buiten gewoon openhartig, maar het bewijst, dat de vertegenwoordigers op wie hij het oog heeft, niet goede vertegenwoordigers zijn het belang van den dienst. Gelukkig zijn er menschen, die niet van dezelfde overtuiging zijn als de vrienden van den heer van Stralen, maar, als ook alle menschen in het georganiseerd overleg van die overtuiging doordrongen waren, zou het georganiseerd overleg weinig uithalen voor het belang van den dienst, waarvoor ik het ook wensch. Wanneer men in sommige bedrijfstakken zal moeten komen tot verlenging van den arbeidsduur, moet dat in het georganiseerd overleg besproken worden en nu wil ik er op wijzen, dat daarbij niet alleen het belang van het personeel in het oog moet worden gehouden, maar de vertegenwoordigers van het personeel ook dienen te letten op de belangen van den dienst. Wil men een goeden leidraad hebben voor het georganiseerd overleg, dan wil ik aanbevelen eens aandachtig te lezen een motie, welke verleden week op een congres voor Roomsch- Kathoiiek overheidspersoneel ik ben het niet eens met hetgeen door den Bond van Overheidspersoneel wordt gezegd na een lezing van Professor Veraart is voorgelezen en welke precies aangeeft welke de taak van het georganiseerd overleg is en hoe wij daartegenover moeten staan. Dat is dunkt mij een motie, waar geen woord bij behoeft en waar geen woord af kan zij is zeer juist geredigeerd. Verder zou ik een vraag willen stellen naar aanleiding van het feit, dat door sommige menschen er een lans voor gebro ken is om geen verlaging van loon voor het personeel in te voeren. Ik vond dat heel vreemd. Ouder anderen de verklaring van den heer Sytsma, omdat hij er aan toevoegde, dat hij wel de pensioensbijdrage door het personeel wilde laten betalen. De heer Sijtsma moet het mij niet kwalijk nemen, maar na zijn verklaring, dat hij geen loonsverlaging wil, doet die mede- deeling vreemd aan. Of men een gulden loonsverlaging krijgt of een gulden voor pensioen moet betalen, is precies hetzelfde. Mijnheer de Voorzitter. U hebt verklaard, dat er bij Burgemeester en Wethouders de meening bestaat, dat er aan de positie van het personeel niet getornd zal worden; de positie zal niet slechter worden dan die, waarin het personeel voor eenige jaren verkeerde. Nu gaat zelfs het personeel niets achteruit, wanneer De Voorzitter. Mag ik den heer Wilmer even mededeelen, dat er twee onderwerpen zullen worden behandeld door het georganiseerd overleg? Dat zijn namelijk verlenging van den diensttijd en een zeker verhaal van de pensioensbijdragen. Dat zijn de onderwerpen, waarmede Burgemeester en Wethou ders van plan zijn onafhankelijk van het advies inden Raad te komen. De heer Wilmer. Na de geruchten, die ik heb gehoord, zal deze verklaring zeker op prijs worden gesteld, Mijnheer de Voorzitter. Het was n.l. eenigszins onduidelijk, wat u hebt gezegd, zoodat ik niet wist, wat ik daaruit moest opmaken. De Voorzitter schorst de vergadering tot des avonds 3} uur. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering op Woensdag 6 December 1922 des avonds te uur. Thans zijn afwezig de heeren de Lange en Jan de Lange. Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1923. De heer Eerdmans. M. d. V. U hebt ons eergisteren het feest van Sint Nikolaas niet willen laten tegemoet gaan zonder een bemoedigend woord, maar, nu dat feest voorbij is, zijn de mededeelingen van bemoediging in haar tegendeel verkeerd. U hebt er wel aan herinnerd, dat wij nu niet zoo bijzonder veel schuld hebben, maar tegelijker tijd hebt u er weer eens aan herinnerd, dat wij arm zijn, en hebt u er op gewezen, dat het belastbaar inkomen te Leiden zeer gering is. Dat wil dus zeggen, dat de toestand, waarin wij verkeeren, het noodzakelijk maakt, dat wij de uitgaven zooveel mogelijk beperken, maar u hebt er direct aan toegevoegd, dat u geen kans zag om de uitgaven veel te beperken. In de Tweede Kamer is door den Minister van Financiën gezegd, dat hij niet kon werken zonder licht in de toekomst, wij moeten hier echter zonder licht in de toekomst werken, ja, blijkens uw mededeelingen met duister in de toekomst. Wanneer en ik geloof dat u daarin gelijk hebt het aantal inkomens, die belangrijk bijdragen in de belastingen, hier naar verhouding

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 12