532
WOENSDAG 6 DECEMBER 1922.
arenmakers. De hoofdbesturen van de organisatie's te
msterdam namen er vrede mede, evenals hier de commissie
oor de uitgetrokken sigarenmakers; ik had met die heeren
geconfereerd en met hen de zaak in orde gemaakt. Die werk
verschaffing is toen door den heer van Stralen zoo fel mogelijk
bestreden, maar de menschen, die er gewerkt hebben, waren
hoogst dankbaar, te meer omdat verscheidenen van hengeen
uitkeering konden krijgen wegens gezinsinkomsten en nu van
die werkverschaffing profiteerden.
De heer van Stralen. Ik heb het lijstje bij mij, ik zal het
voorlezen.
De heer Bots. Ik wil het wel voorlezen.
Nu zegt de heer van Stralen, dat die werkverschaffing drie
weken heeft geduurd, maar hij kan weten, dat dat onjuist is
en dat het langer dan drie weken is geweest.
De heer van Stralen. Zeg maar eens hoe lang.
De heer Bots. Moet ik dat doen? Ik heb meermalen gezegd,
dat uw positie medebrengt, dat gij goed op de hoogte van die
dingen moet zijn, en waarom zegt gij dan iets, dat niet juist
is?°Die sigarenmakers hebben gewerkt van 22 Augustus tot
11 October; dat is niet 3 weken, maar 7 weken. Ik heb ver
scheidene socialisten in dat vak gesproken, maar een dergelijke
mentaliteit als men bij u aantreft, vindt men bij partijgenooten
in andere plaatsen niet.
Ik houd vol, dat de heer van Stralen krachtens zijn ambt
van die dingen op de hoogte moest zijn en hier niet moest
vertellen, dat die werkverschaffing aan de sigarenmakers
slechts 3 weken heeft geduurd.
Zoo is het met meer dingen. De heer van Stralen heeft
gevraagd wat die inrichting, waar die sigarenmakers hebben
gewerkt, heeft gekost. Voor de inrichting van deze werkplaats,
met inbegrip van de verbouwing van het gebouw van de
voormalige Centrale Keuken, is indertijd door den Raad een
bedrag toegestaan van 2200.(Zie Ing. St. N°. 222). Nu
zou het eigenlijk eerlijk zijn geweest van den heer van Stralen,
als hij, vóórdat hij mij een zeker bedrag zal hooren noemen,
dat is welk bedrag is besteed, had gezegd, welke som niet te
veel zoude zijn, want ik weet zeker de kosten kunnen zijn
zoo zij willen dat deze zaak weer zal worden uitgebuit en
ik er voor krijgen zal. Ik heb het echter zoo zuinig mogelijk
gedaan, want de kosten hebben slechts 1380.bedragen.
Als ik nu de geheele berekening naga en zie, dat mejuffrouw
van Geer wekelijks aan die sigarenmakers 400.— uitkeerde,
voordat de werkverschaffing begon, dat die uitkeering 7 weken
is stop gezet de helft was voor rekening van de gemeente
en dat er nog eenige andere uitgaven zijn geweest, doch
meer van tijdelijken aard, dan kan ik constateeren, dat de
som, welke de begrooting drukte, voor de gemeente niet van
groote beteekenis is geweest en het voor de gemeente uit
een financieel oogpunt ongeveer hetzelfde zou zijn geweest
of zij deze werkverschaffing had ondernomen of niet. Ten slotte,
toen er geen order meer was, is de zaak stop gezet. Er werd
"ewerkt met 40 man, die behoorlijk waren ondergebracht,
en ik had wel gewild, dat St. Nicolaas uit Spanje een groote
bestelling had medegebracht.
Verder is er door den heer Wilmer op gewezen, juist in
verband met de bezuiniging, dat ieder in zijn dienst het
volmaakte zoekt. Nu heb' ik het altijd in iederen hoofd
ambtenaar en iederen ambtenaar geprezen, als hij het als
een noodzakelijkheid beschouwde, dat alles fijn en goed in
orde is, wat de werkzaamheden betreft. Indien er in het
belang van den dienst iets moet gebeuren, bijvoorbeeld het
aanleggen van boeken of bijhouden van registers, dan acht ik
het van het hoofd van dien dienst een duren plicht, dat hij er
op aandringt daarvoor iemand te hebben. Ik begrijp niet
welk kwaad er in zit, dat ieder in zijn ambt wil zorgen, dat
zijn zaken zoo goed mogelijk in orde zijn.
De heer Dubbeldeman heeft gesproken over de volkshuis
vesting, waarbij hij ook vorige college's van Burgemeester en
Wethouders heeft genoemd. Ik moet hem opmerken, dat hij
één zaak uit het oog verliest.
Vóór den oorlog hebben wij zeer zeker aan volkshuisvesting
gedaan. Wij hebben eerst gehad opruiming van krotten aan
den Oranjeboom, toen aan de Heerenpoort en er is nog verder
in overweging genomen de Bouwelouwesteeg-krotten op te
ruimen. Er was toen een doorloopende regeling, een vast
systeem van krottenopruimirig gold toen, maar tevens was
daaraan verbonden de eisch, dat er woningen disponibel
moesten zijn om de menschen te kunnen verplaatsen. Dat ging
zoo geregeld door.
Toen kwam echter de oorlog en daarmede de toevloed van
menschen van elders.
De heer Dubbeldeman. Hoe groot was dat aantal?
De heer Knuttel. Er is nooit een sterke toename van be
volking van elders geweest.
De heer Bots. Het aantal kan ik niet precies noemen, maar
laat ik het anders zeggentoen begon de vestiging het vertrek
te overtreffener begonnen meer menschen naar Leiden te
komen dan er uittrokken, en onder die omstandigheden be
stond er geen mogelijkheid meer om met de opruiming van
krotten voort te gaan. Wat nu betreft de bouwvereenigingen,
bij alle verdiensten van die vereenigingen kan toch gezegd
worden, dat die een ander systeem voorstaanzij toch hebben
gebouwd voor zichzelf en hebben niet tot doel het opruimen
van krotwoningen.
De heer Siitsma heeft ook nog gezegd, dat goedkoope of
liever lage belastingen in het belang zijn van de geheele be
volking. Mijnheer de Voorzitter. Dit kan mede gelden voor
alle liefdadige instellingen. Zware belastingen zijn voor velen
een beletsel ergens iets aan te doen.
Mijnheer de Voorzitter. Ik meen, dat het overige reeds
door u of door de andere heeren Wethouders besproken is.
Ik zal dus, om niet in herhaling te vallen, het hierbij laten.
De heer van der Lip. M. d. V. Bij de algemeene beschou
wingen is over de zaken, die mijn afdeeling betreffen, heel
weinig gezegd. Ik constateer dat met vreugde en dankbaar
heid.
De heer Knuttel. U is toch maar filiaalhouder van het
Rijk.
De heer van der Lip. Ik laat mij dien naam gaarne aan
leunen. Zooals ik zeg, ben ik dankbaar, dat er zoo weinig
over mijn afdeeling is gezegd. Het is voor een Wethouder
nog zoo kwaad niet, wanneer hij bij de begrootingsdebatten
genegeerd wordt, want wanneer dat niet gebeurt, dan is dat
in den regel niet om hem de koek te geven, maar wel de gard.
Ik kan dus heel kort zijn, want van de 16 sprekers zijn
er slechts drie geweest, die de zaken, welke mij aangaan,
even hebben aangeroerd en wel bij het algemeen bezuini
gingsdebat.
In de eerste plaats is dat het geval geweest met den heer
Eerdmans, die er zeer slecht over te spreken was, dat wij
voorstellen het personeel van de afdeeling Onderwijs met een
hoofdcommies te vermeerderen. Hij wees er op, dat de afdee
ling Onderwijs niet zoo lang geleden is gesticht, en hij liet er
triumphantelijk op volgen: natuurlijk, als afzonderlijke afdee-
lingen worden gesticht, brengt dat vermeerdering van perso
neel mede! Nu is het stichten van de afdeeling meer een
kwestie geweest van het in gebruik nemen vaneen afzonderlijk
lokaal. Toen wij op het Stadhuis een kamer leeg kregen, welke
kon worden bestemd voor de ambtenaren, die met de onder
wijszaken belast zijn, hebben wij dat gedaan. Dat was reeds
lang noodig. Vroeger werkten die ambtenaren op de secretarie
en toen was er geen gelegenheid om menschen, die hen wil
den spreken en dit is in onderwijszaken ieder oogenbhk het
geval rustig te woord te staan. Toen er dan ook een lokaal
vrij kwam, hebben wij de betrokken ambtenaren daarheen
laten verhuizen en is tevens de apaite afdeeling Onderwijs
ontstaan, zooals ook in andere plaatsen bestaat. Het aantal
ambtenaren is echter bij die gelegenheid niet uitgebreid.
Vroeger waren op de secretarie twee ambtenaren werkzaam,
die de onderwijszaken behandelden, en op de Rekenkamer een.
Thans hebben wij nog hetzelfde aantal dat kan iedereen
weten niettegenstaande den laatsten tijd de werkzaam
heden aanmerkelijk zijn uitgebreid.
Ik zal enkele dingen noemen, waaruit blijkt, dat de werk
zaamheden van mijn afdeeling den laatsten tijd zeer zijn toe
genomen. Vroeger hadden wij- met het bijzonder onderwijs
niets te maken; thans wèl en deze bemoeiingen zijn dikwijls
niet van eenvoudigen aard. Verder is het aantal scholen, zoo
als bekend is, aanmerkelijk vermeerderd. Dan nog dit. Vroe
ger was de behandeling van de subsidieering van de Nijver
heidsscholen opgedragen aan de ambtenaren van de Reken
kamer, maar ik heb het beter gevonden dit werk bij de afdee
ling Onderwijs onder te brengen. De heer Eerdmans moest
eens weten welk werk er bijvoorbeeld aan den winkel is,
alleen al in verband met het verhaal van schoolgelden op de
buitengemeenten, iets wat vroeger ook niet bestond. Als ik
nu in aanmerking neem, dat sedert de oprichting van de
afdeeling en in den tijd, waarin die vermeerdering der werk
zaamheden is gekomen, geen uitbreiding van personeel heeft
plaats gehad, dan begrijp ik niet, dat er nog eenig bezwaar
wordt gemaakt tegen ons voorstel om één ambtenaar meer
aan te stellen. Een woord in dezen zin, dat het te prijzen is,
dat ik het zoo lang met zulk een klein corps heb gesteld, zou
zeker beter op zijn plaats zijn geweest.
Op welke wijze bestrijdt de heer Eerdmans ons voorstel nu
Hij spreekt eerst smalend over »paperasserie" en zegt dan:
de wereld zal niet ten gronde gaan, als de papieren niet zoo