470
MAANDAG 27 NOVEMBER 1922.
kunnen dubieeren, of omtrent het adres een beslissing kan
genomen worden.
IAtusschen, het doet er ditmaal weinig toe; de heeren hebben
den inhoud van het adres gehoord en het kan, zoo men wil,
behandeld worden bij punt 20 der agenda.
8°. Voorstel van den heer Sijtsma als voren, en met uit-
noodiging aan Burgemeester en Wethouders om een reorga
nisatie van den dienst te ontwerpen.
Dit voorstel luidt als volgt:
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Ondergeteekende geeft U in overweging het voorstel inzake
de tijdelijke opdracht van de functie van Directeur van den
Markt- en Havendienst, zooals dit is omschreven in No. 359
der Ingekomen Stukken niet aan te nemen, maar B. en W.
uit te noodigen met bekwamen spoed een reorganisatie van
dezen dienst te ontwerpen en bij den Raad aanhangig te
maken en iritusschen den heer Romanesko te verzoeken tot
zoolang zijn functie te blijven waarnemen, of, zoo deze daartoe
onverhoopt niet genegen mocht zijn, op andere wijze een
tijdelijke regeling te treffen.
K. Sijtsma.
Leiden, 27 Nov. 1922.
Het voorstel van den heer Sijtsma wordt voldoende onder
steund en maakt mitsdien een onderwerp van beraad
slaging uit.
Zal worden behandeld bij punt 20 der agenda.
9°. Verzoek van H. Kroeze e. a. om de levering van zand
en grind in het vervolg in het openbaar aan te besteden.
Aangezien het verzoek niet tijdig is ingekomen, wordt de
beslissing omtrent de wijze van behandeling van het verzoek
tot de volgende vergadering aangehouden.
De Voorzitter deelt alsnog mede:
dat aan den eervol ontslagen hulpklerk bij de Gemeentelijke
Bank van Leening W. F. Zuurdeeg, met ingang van 1 Mei 1922,
een suppletie-pensioen van ƒ170.'sjaars is toegekend, zoo
lang het hem verleend Rijkspensioen op 470.— 's jaars
bepaald blijft.
De Voorzitter. Wij kunnen thans overgaan tot de behan
deling van de gedrukte agenda.
De heer Knuttel. M. d. V. Is er niet een stuk ingekomen
van het Werkloozen-Agitatie-comité Is dat niet tijdens de
vorige Raadsvergadering overhandigd?
De Voorzitter. Voor zoover ik weet was dat adres gericht
aan Burgemeester en Wethouders.
Aan de orde is thans:
II. Benoeming van een Schoolarts.
(Zie Ing. St. No. 351.)
De Voorzitter. Ik verzoek den heereri van Eek, Bisschop
Wilbrink en Piekaar het stembureau uit te maken.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Eerdmans. M. d. V. De vraag is bij mij opgerezen
ol het wel beslist noodzakelijk is deze vacature te vervullen.
De heer van DEg Lip. M. d. V. De heer Eerdmans heeft
het antwoord op zijn vraag kunnen vinden in de Memorie
van Antwoord op het sectie-verslag. In de afdeelingen is deze
vraag ook gedaan en het antwoord van Burgemeester en
Wethouders komt hierop neer, dat het naar hun meening
niet aangaat het aantal schoolartsen in te krimpen. De vier
schoolartsen hebben het op dit oogenblikal zeer volhandig;
zij geven de meeste middagen aan die taak, terwijl zij hun
ochtenden voor hun gewone practijk gebruiken. Wordt het
aantal schoolartsen tot drie teruggebracht, dan zullen zij aan
hun taak nog meer tijd moeten geven en dat zal niet gaan
of zij zullen allicht verhooging van salaris vragen, zoodat het
niet vervullen van deze vacature ten slotte toch geen bezuini
ging zou geven.
Er komt bij, dat het aantal scholen zich uitbreidt, dat in
geval van ziekte de schoolartsen elkander moeten kunnen
vervangen en al dergelijke dingen meer, alle redenen, die er
Burgemeester en Wethouders toe hebben gebracht om de
vraag, welke bij de behandeling van de begrooting in de
afdeelingen is gedaan, of deze vacature wel moet worden
vervuld, in bevestigenden zin te beantwoorden.
De heer Eerdmans. M. d. V. Naar aanleiding van het ge
sprokene door den Wethouder van Onderwijs wil ik doen
opmerken, dat het mij bekend is, dat ook van zeer bevoegde
geneeskundige zijde in deze stad anders over het instituut
der schoolartsen wordt gedacht dan door Burgemeester en
Wethouders blijkens hetgeen zij in het antwoord op het sectie-
verslag der begrooting als hun meening te kennen geven.
Ik geloof, dat het toezicht op den gezondheidstoestand der
schoolkinderen even goed kan worden waargenomen door een
college van drie personen als door een van vier personen. Er
komt bij, dat die heeren thans een paar verpleegsters tot hun
beschikking hebben, dus meer hulp hebben.
Zooals ik zeide, is mij gebleken, dat juist van medische
zijde anders wordt gedacht over de inrichting van den ge
meentelijken geneeskundigen dienst, ook speciaal ten opzichte
van dit onderdeel, dan door de meerderheid van den Raad en
waar bij mij het oordeel van die zijde zeer veel gewicht in
de schaal legt, kan ik mij niet bij het gevoelen van den
Wethouder neerleggen.
De heer van Hamel. M. d. V. Ook ik ben zeer voor
bezuiniging, maar ik geloof, dat, indien deze vacature niet
werd vervuld, dit een verkeerde bezuiniging zou wezen. Er
zijn reeds tal van uitgaven, welke moeten strekken tot
bevordering van de hygiëne op allerlei gebied, verminderd,
maar ik geloof', dat het niet aanstellen van dien vierden
schoolarts een niet goede maatregel zou zijn. Ik kan mij
eerder voorstellen, dat er stemmen opgaan voor vermeerdering
van het aantal schoolartsen dan voor supprimeering van dat
aantal.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik moet voor de tweede maal
hedenmiddag opmerken, dat de argumenten van den heer
Eerdmans mij zeer wonderlijk lijken. Hij zegt van medische
zijde inlichtingen te hebben ontvangen, maar wat zegt dat?
Iemand kan een bekwaam medicus wezen en toch niet het minste
begrip hebben van den omvang van de taak der schoolartsen.
Als hij iets wil betoogen, laat hij dan man en paard noemen
en dan kunnen wij uitmaken of die medicus door den specialen
aard van zijn werkkring in deze een beter oordeel kan vellen
dan een ander, maar voorloopig moet ik volhouden, dat wij
alleen aan het feit, dat iemand een medicus is, weinig waarde
kunnen hechten.
De heer van der Lip. M. d. V. Ook ik zou willen opmerken,
in denzelfden geest als de heer Knuttel, dat hetgeen de heer
Eerdmans heeft gezegd mij zoo uitermate vaag voorkomt, dat
hij het mij niet kwalijk moet nemen, als ik er niet op inga.
Burgemeester en Wethouders hebben ook hun adviseurs gehad,
onder anderen den Directeur van den Geneeskundigen Dienst
en de schoolartsen. Ik heb de argumenten genoemd waarom
Burgemeester en Wethouders er bezwaar tegen hebben deze
vacature niet te vervullen. Ik heb gezegd: als het aantal
wordt beperkt, kunnen de tegenwoordige schoolartsen hun
taak niet meer naar behooren vervullen, althans niet meer
tegen hetzelfde traktement. Ik heb gewezen op het vervangen
bij ongesteldheid en op de vermeerdering van het aantal
scholen.
Wanneer ik dus argumenten aanvoer en de heer Eerdmans
zegt alleen: ik neb van medische zijde gehoord, dat er best
een schoolarts gemist kan worden, dan maakt dergelijke op
merking op mij niet den minsten indruk.
De heer Eerdmans heeft verder nog iets genoemd, wat ten
eenenmale onjuist is. Hij had het over de school verpleegsters,
die de taak der schoolartsen zouden hebben verlicht; ik beweer
daarentegen dat, nu wij schoolverpleegsters hebben, het werk
van de schoolartsen eerder vermeerderd dan verminderd is.
Door de invoering van het instituut der schoolverpleegsters
kan de behandeling der kinderen intensiever gebeuren dan
vroeger en daarom kost de behandeling der schoolkinderen
den schoolartsen meer tijd dan vroeger.
De heer Eerdmans. M. d. V. Nog een enkele opmerking
naar aanleiding van hetgeen de Wethouder zegt.
De Voorzitter. Wat wil de heer Eerdmans eigenlijk
hebben?
De heer Eerdmans. M. d. V. Ik wil uiteenzetten, dat ik
deze wijze van handelen niet juist acht.
De Voorzitter. De heer Eerdmans moet een voorstel doen
om thans niet over te gaan tot benoeming van een schoolarts.
De heer Eerdmans. De Wethouder verwijst in zijn antwoord
naar het sectieverslag betreffende de begrooting, maar als de
Wethouder wil dat daarmede rekening wordt gehouden, dan
impliceert dit, dat het royaler ware geweest om het voorstel
om deze vacature te vervullen na de afdoening der begrooting