MAANDAG 6 NOVEMBER 1922. 437 De heer Oostdam. M. d. V. Ik zou de vraag willen stellen, waarom voorgesteld wordt om dit bruggetje te handhaven, al wordt dan het water eronder gedempt. Deze manier van doen lijkt mij niet de meest practische. Waarom de brug niet afgebroken en de straat laten doorloopen? Dat zou de meest rationeele handelwijze zijn. De Directeur van Gemeentewerken is het trouwens hier mede eens. Hij zegt: de brug kan geheel verdwijnen. Fabricage denkt er anders over, maar ik sta aan de zijde van den Directeur en dring aan op afbreken van de brug. De heer Piekaar. M. d. V. Ik ben dezelfde meening toege daan als de heer Oöstdam, maar wil nog op iets anders wijzen. De westelijke sloothelft zal volgens dit voorstel nog niet ge dempt worden, omdat die nog dienst doet als ligplaats voor eenige schuiten. Dus dat stuk sloot moet zoo'n beetje dienst doen als haven. Nu is er in Ingekomen Stukken No. 344 ook op ge wezen, dat wij hier te doen hebben met een stinksloot, maar als nu een stuk ervan niet gedempt wordt, dan wordt die slechte toestand daar eenvoudig een beetje verplaatst en wordt van dat zoogenaamde haventje een stinkslootje gemaakt, want het zal dan iets korter zijn. Ik kan niet begrijpen, waarom Burgemeester en Wethou ders niet gekomen zijn met het voorstel om ook dit gedeelte van die sloot te dempen. De heer Mulder. M. d. V. Wat betreft het afbreken van die brug, daarvoor is wel wat te zeggen, want het is feitelijk een blinde brug, maar ik meen toch, dat de heer Öostdam een beetje in de war is. De Directeur van Gemeentewerken wil die brug juist wel behouden, maar het gaat niet om het behoud van die brug. Wij gevoelen allen: daarin heeft hij gelijk. Dat zou tamelijk onzinnig zijn, als er geen motief voor was, maar dat is er wel. De zaak wordt er ietwat goedkooper door. Als wij de brug laten staan, dan hebben wij daar zeker vast bestanddeel en daardoor wordt de afsluiting, de beschoeiing wat goedkooper. Daarom willen wij die brug momenteel handhaven. Als wij besluiten de brug af te breken, dan hebben wij er feitelijk toch niets aan. Het zou natuurlijk geen onoverkomelijk iets zijn wanneer de Raad besloot de brug te verwijderen, maar voor het oogenblik is het voordeeliger haar niet af te breken. Wij zeggen dan ook in de stukken: als de brug later wat al te slecht wordt, kunnen wij haar altijd nog opruimen. Wat betreft de vraag van den heer Piekaar, waarom wij ook niet voorstellen het andere gedeelte der sloot te dempen; dat is zeer eenvoudig. Vooreerst is dat deel nog niet in zoo ongunstigen toestand, en daarom bestaat er nog geen nood zakelijkheid om dat deel te dempen. Dat stuk sloot dient niet als een soort van haventje, maar aan dat gedeelte van de sloot ligt altijd nog een kleine opslag ruimte van een der bewoners daar en die kan van dat stuk sloot altijd nog gebruik maken voor zijn schuitje of schuitjes. Als het nu niet direct noodzakelijk is, achten wij het niet gewenscht dien man te gaan dupeeren. Het eerste gedeelte, dat wij voorstellen te dempen, heeft voor de straat veel meer belang; trouwens daar is ook de schoeiing veel slechter dan aan het andere gedeelte. Misschien komen wij spoedig of later met een voorstel om ook bet tweede gedeelte te dempen, als wij er althans niemand schade door berokkenen, maar op dit oogenblik achten wij die demping niet noodzakelijk. De heer Piekaar. M. d. V. Ik ben het met den heer Mulder niet eens. In het bijzonder wordt er de aandacht op gevestigd, dat dat haventje voor één persoon dienst moet doen. Als ik mij niet vergis, is dat de heer Tienhoven, de expediteur, Nu zou dat waar zijn, als aan den anderen kant voor dien mijnheer geen gelegenheid was om als losplaats te gebruiken thans echter gaat het niet op, want de spoorhaven grenst aan de terreinen van den heer Tienhoven. Dat sloot-haventje kan dus best vervallen. Verder heeft de heer Mulder een bezuinigingsargument gebezigd en gezegd, dat het dempen van het gedeelte onder de brug meer kosten met zich zou brengenmaar, als men op dit oogenblik gaat bezuinigen, zal dat straks verkeerd uitkomen, want hoe wil men de sloot onder die brug op een behoorlijke manier dempen? Dat zal veel geld kosten, als het gedaan moet worden. Het zal misschien de helft kosten van het geld, dat gemoeid is met het dempen van het andere gedeelte der sloot als het nu direct gebeurt. Ik zie in deze bezuiniging dan ook een verkeerde bezuiniging en ik geef Burgemeester en Wethouders in overweging hun plan te herzien om te voorkomen, dat het geld op deze wijze wordt gebruikt. De heer Groeneveld, M. d. V. Ik heb ook eens naar die sloot gekeken. Het is een doodloopende sloot. Nu zijn die doodloopende slooten gewoonlijk stinkslooten en ik zou het dan ook kunnen begrijpen, dat Burgemeester en Wethouders voorstelden die sloot geheel te doen verdwijnen, maar wij willen haar laten bestaan en haar alleen iets korter maken. Als wij een paar jaren verder zijn, zal weer het overblijvende gedeelte een vergaarplaats van vuil zijn. Het is een zuinig heid, welke de wijsheid bedriegt. Waarom dempt men deze sloot, welke voor niets dient, niet geheel? Die mijnheer, van wien sprake is, heeft daar zijn terrein en kan in die sloot met een schuitje varen, maar zijn terrein grenst evenzeer aan de spoorhaven. Men bereikt dus met deze gedeeltelijke demping niets en behoudt een doodloopende sloot. De heer Mulder. M. d. V. Ik zal er niet veel meer van zeggen. Ik begrijp niet, dat een practisch man als de heer Piekaar is Jcan beweren, dat het dempen van die sloot onder de brug zooveel geld zal kosten, want wij kunnen gerust den Directeur van Gemeentewerken nazeggen, dat het niets be- teekent de sloot onder die kleine brug dicht te gooien en aan te stampen en dat dat niet zooveel zal kosten. Ik meen, dat wij het dempen van het tweede gedeelte der sloot ge voeglijk tot later kunnen uitstellen. Er komt nog bij, dat de onderstelling van den heer Groeneveld niet juist is. Deze meent, dat het overblijvende gedeelte van de sloot zal gaan vervuilen, en dat is wel mogelijk, maar het zal niet zoo erg zijn, omdat de sloot korter wordt en veel dichter bij de groote vaart is aangesloten. Een lange sloot zal achteraan veel sterker en eerder vervuilen dan een korte, die dichter bij stroomend water ligt. Het is, zooals ik zeide, niet noodig dat tweede gedeelte van de sloot te dempen. De beraadslaging wordt gesloten. De Voorzitter. Ik zal thans het voorstel van Burgemeester en Wethouders in stemming brengen. De heer Groeneveld. M. d. V. Ik zou nog wel willen voorstellen om over te gaan tot demping van de geheele sloot. Subsidiair zou ik wel voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders kunnen stemmen, omdat het een, zij het kleine, verbetering brengt, maar ik zou de voorkeur geven aan demping van de geheele sloot en het zou mij het beste lijken, dat daarover eerst beslist werd. Ik stel dus voor om de geheele sloot te dempen. De Voorzitter. Ik zou willen doen opmerken, dat, alvorens een besluit genomen kan worden omtrent demping ook van dat andere stuk sloot, onderhandelingen zullen gevoerd moeten worden met de eigenaren van die sloothelft. Het gaat toch niet aan in deze een besluit te nemen, terwijl men dienaan gaande nog geen overeenstemming verkregen heeft. Het is geen sloot, die geheel het eigendom van de gemeente is, maar een sloot, die voor de helft aan anderen behoort en wij kunnen dus maar niet zoo uitmaken, dat die sloot gedempt zal moeten worden. Als men op het oogenblik in die richting iets wil doen, dan moet men voorstellen een motie, waarbij de wenschelijk- heid uitgesproken wordt van demping der geheele sloot. Die motie kan dan in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies gesteld worden. Dat is de eenige manier. Wij kunnen hier maar niet over andersmans zaken beschikken. Ik wil gaarne even wachten ten einde den heer Groeneveld in de gelegenheid te stellen een motie te redigeeren. De heer Groeneveld stelt thans de volgende motie voor: »De Raad acht het wenschelijk, dat de bij punt 15 bedoelde sloot in haar geheel wordt gedempt". De motie van den heer Groeneveld wordt voldoende onder steund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter. Kan de Raad goedvinden, dat deze motie in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies wordt gesteld? Dan kan deze aangelegenheid onderzocht worden. De heer Groeneveld. M. d. V. Het zou wel wenschelijk zijn, dat het praeadvies van Burgemeester en Wethouders wat spoedig komt, en wel vóórdat de aanbesteding van het werk plaats heeft. Anders heeft het geen beteekenis met het oog op kostenbesparing. De Voorzitter. Dat is natuurlijk de bedoeling. De heer van Hamel. M. d. V. Thans wordt toch zeker nog geen beslissing hieromtrent genomen? Anders zouden wij vooruitloopen op het praeadvies. De Voorzitter. Eerst komt het praeadvies. i \7

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 9