208 N°. 311. Leiden, 7 October 1922. In verband met het aantal parallelklassen in den cursus 19221923 aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens, zullen voor het onderwijs in het Duitsch en het Kederlandsch tijdelijke leerkrachten moeten worden aangesteld. De Directeur der school geeft bij zijn in de Leeskamer ter inzage liggend voorstel in overweging, om mej. B. A. W. Broes van Dort en den heer E. W. Schallenberg, resp. leerares in het Duitsch aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes, en leeraar in het Hederlandsch aan het Gymnasium, tot tijde lijke leerkrachten te benoemen. Met het voorstel van den Directeur kan ons College zich vereenigen, terwijl daartegen ook bij de Commissie van Toezicht en bij den Inspecteur van het Middelbaar Onder wijs geen bezwaar bestaat. Wij geven U daarom in overweging om mej. E. A. W. Broes van Dort en den heer E. W. Schallenberg voor den cursus 19221923 alsnog aan te stellen resp. tot leerares in het Duitsch en tot leeraar in het Nederlandsch aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. K°. 312. Leiden, 7 October 1922. Bij nevensgaand adres verzoekt de heer J. B. Wilmink, leeraar aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens, hem toe te staan les te geven aan de bijzondere Hoogere Bur gerschool (Instituut „Wullings") te Voorschoten. Tegen dit verzoek bestaat bij ons College geen bezwaar en blijkens het in de Leeskamer ter inzage liggend ad?ies heeft de Commissie van Toezicht evenmin bedenkingen. Mitsdien geven wij Uwe Vergadering in overweging den heer J. B. Wilmink, tot wederopzeggens, toe te staan les te geven aan het Instituut „Wullings" te Voorschoten onder bepaling, dat hij, op de uren, gedurende welke hij te Voor schoten les moet geven, zoo noodig beschikbaar blijft voor de H. B. S. alhier. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Baad der gemeente Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, onderge- teekende, J. B. Wilmink, leeraar aan de Hoogere Burger school met 5 j. cursus voor jongens in Uwe gemeente; dat hem is verzocht 7 lesuren te komen geven aan de bijzondere Hoogere Burgerschool te Voorschoten; reden, waarom hjj beleefd verzoekt deze betrekking te mogen waarnemen naast die van leeraar aan de gemeente lijke Hoogere Burgerschool 't welk doende, de leeraar a/d. H.B.S. bovengenoemd. J. B. Wilmink Leiden 13 Sept '22. jjo gig. Leiden, 7 October 1922. In een tot Uwe Vergadering gericht adres vraagt C. de Vos alhier, mede namens een aantal kooplieden en bestuurders van hondenkarren, de verordening, waarin het plaatsnemen op hondenkarren in deze gemeente verboden is, zoodanig te wijzigen, dat in de niet of weinig bebouwde gedeelten van de gemeente, zooals bijv. de Haarlemmerweg voorbij de spoor lijn, de Haagweg, de Zoeterwoudsche weg, de Hooge- en de Lage Morschweg, op hondenkarren wel mag worden plaats genomen. Tot staving van dit verzoek voert adressant aan, dat het voor de bestuurders der hondenkarren zeer lastig en tijdioovend is, dat zij op de genoemde wegen niet op hun karren mogen gaan zitten, en dat inwilliging kan geschieden, zonder dat het algemeen belang daardoor wordt geschaad. Het komt ons voor, dat op dit verzoek niet behoort te worden ingegaan. Beeds van oudsher is het den bestuurders van met honden bespannen voertuigen in de geheele gemeente verboden geweest, daarop plaats te nemen, en ook toen in 1911 de invoering van de wet tot bescherming van trek honden plaats had en het, ter uitvoering daarvan, bij Koninklijk besluit verboden werd, dat meer dan twee per sonen op een hondenkar plaats zouden nemen, heeft Uwe Vergadering het, afgezien daarvan, in het belang van de veiligheid van het verkeer noodig geoordeeld, de bepaling, waarbij het plaatsnemen op een hondenkar den bestuurder daarvan werd verboden, te handhaven (zie art. 15 van de verordening op het Bijden). Er is, ook al is het grondgebied van de gemeente uit gebreid, naar onze meening geen reden om ten aanzien van wegen als door adressant opgesomd, een uitzondering op dit verbod in het leven te roepen. Immers, al zijn sommige gedeelten van die -wegen minder bebouwd dan die, in de kom der gemeente gelegen, dit neemt niet weg, dat de veiligheid van het verkeer op die wegen door hard rijdende en soms slingerende hondenkarren, in gevaar zou worden gebracht, zoodat inwilliging van het verzoek geen aanbeveling verdient. Hier komt nog bij, dat het, gezien de tegenwoordige mildere opvattingen in zake de bescherming van het dier, een stap achteruit zou zijn, indien meergemelde verbods bepaling hoezeer in het belang van het verkeer vastge steld voorzooveel de buitenwijken betreft werd opgeheven. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging- afwijzend op het verzoek te beschikken. Aan den gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. K°. 314. Leiden, 9 October 1922. De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen, dat zij tegen de navolgende in hare handen gestelde stukken geene bedenking heeft: 1°. de begrooting voor 1923 van het Heilige Geest- of Arme Wees- en Kinderhuis; 2°. den staat van af- en overschrijving op de begrooting, dienst 1921, van het College van Vrouwen-Kraammoeders; 3°. de rekening, dienst 1921, van dat College; 4°. de begrooting, dienst 1923, van datzelfde College. Zij adviseert U derhalve tot goedkeuring van die stukken over te gaan. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. K°. 315. Leiden, 9 October 1922. In Uwe Vergadering van 20 Februari j.l. werd om praeadvies in onze handen gesteld een adres van J. Goedbloed c.s., bewoners van de Maria Gondastraat, waarbij zij Uwen Baad verzochten, het daarheen te leiden, dat maatregelen ter verbetering van den toestand dier straat zouden worden getroffen. In het bijzonder verzochten adressanten in hun adres om verlichting en reiniging van gemeentewege van de straat en om herstelling van de rioleering en de bestrating. Beeds eerder kwam de toestand van de Maria Gonda straat in Uwe Vergadering ter sprake, laatstelijk in de zitting van 10 October 1921. Onzerzijds werd toen opgemerkt, dat in deze door de gemeente bezwaarlijk kon worden ingegrepen, zoolang de straat haar niet in eigendom toebehoorde. Eerst wanneer de rechthebbende zijn eigendom aan de gemeente zou hebben overgedragen, kon deze laatste maatregelen in zake het onderhoud van de straat in overweging nemen. Hiervan uitgaande en in aanmerking nemende, dat ver betering van deze straat inderdaad zeer gewenscht was, hebben wij naar aanleiding van bovengemeld adres aan de onderteekenaren medegedeeld, dat ons College bereid was, de overneming van de Maria Gondastraat in eigendom en onderhoud bij de gemeente te bevorderen, indien de belang hebbenden zorg droegen, dat deze overdracht zonder kosten voor de gemeente kon plaats hebben, en zij bovendien in de gemeentekas een bedrag van 2750.stortten. Dit bedrag maakt de helft uit van de voor het in orde maken der straat geraamde kosten en is naar denzelfden maatstaf vast gesteld, als bij de overname van de Schelpenkade en andere particuliere straten door Uwe Vergadering werd aangenomen. De volledige verbetering, verlichting, reiniging en het onder houd van de Maria Gondastraat zouden dan na de overname ten laste van de gemeente komen. Ka vele correspondentie en besprekingen is tot onze vol doening overeenstemming met de adressanten bereikt. De storting van genoemd bedrag bij den Gemeenteontvanger zal dezer dagen plaats hebben, terwijl belanghebbenden de noodige voorbereidende maatregelen voor de overdracht van de straat hebben getroffen. Bovendien verklaarden zij zich bereid nog 100.in de gemeentekas te storten, welk bedrag onzerzijds was gevorderd als vergoeding van het renteverlies, dat de gemeente zou lijden door den ver vroegden aanleg van een ondergrondsche electrische licht-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 27