MAANDAG 25 SEPTEMBER 1922.
411
uit brengen. Op zoo'n dag is het gevaar bovendien niet denk
beeldig, dat men drank mee neemt naar het land. Ik stel
daarom, mede namens mijn partijgenoote Mevrouw van
Itallie voor, die clausule in de verordening te laten vervallen.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik zou niet het woord over
deze zaak hebben gevraagd want het standpunt van de
meerderheid der Commissie voor de Strafverordeningen is door
u reeds op uitstekende wijze verdedigd indien niet de heer
van Eek iets had gezegd, waarop ik even wil ingaan. Hij heeft
het doen voorkomen alsof alle bestrijders van drankmisbruik
of ook van drankgebruik vóór deze verordening zijn en zij,
die het op dit gebied niet zoo nauw nemen, er tegen zijn.
Tegen die opvatting zou ik even willen protesteeren, want dat
is een geheel onjuiste voorstelling; naar mijn meening kan
het best samengaan, dat men fel bestrijder van den drank is
en tevens fel tegenstander van een verordening als thans voor
ons ligt.
Als men de zaak objectief beschouwt, zal men toch moeten
erkennen het is indertijd reeds door den heer de Lange
iri het midden gebracht dat wij hier te doen hebben met
een lapmiddel en wel met een onrechtvaardig, onredelijk lap
middel. Er is geen enkele grond voor aan te geven waarom men
hier ter stede de geheele week in de koffiehuizen sterken drank
zou kunnen krijgen maar niet op Zaterdagmiddag en op Zondag,
terwijl men op die dagen in die gelegenheden sherry, port
en bier naar hartelust kan drinken. Sociëteiten kan men door
deze verordening niet treffen, dus daar kan men op die dagen
wel een borrel krijgen. Waarom mag iemand nu niet op
Zaterdag of Zondag >ln den Vergulden Turk" een borreltje
drinken? Daarvoor is geen enkele reden te vinden.
Dan moet men ook niet vergeten, dat een verordening als
deze enorme schade toebrengt aan de menschen, die het bedrijf
van caféhouder uitoefenen. Men kan zeggen, dat het geen
edel bedrijf is, maar het is een geoorloofd bedrijf, dat het
noodige in de schatkist van staat en gemeente brengt. Ik
vraag: waaraan ontleent men het recht om den menschen,
die dat bedrijf uitoefenen, zulk een schade te berokkenen?
Voor dergelijke maatregelen moeten zeer overwegende redenen
bestaan, anders mag men het publiek en den caféhouders op
die manier niet in hun vrijheid aantasten. Die overwegende
reden zou moeten zijn en dat is ook het standpunt van
de Kroon dat het dagen zijn, waarop wegens omstandig
heden misbruik van sterken drank is te vreezen (zie art. 7
der Drenk wet); dan moeten de particuliere belangen wijken
voor het algemeen belang. Waar nu is gebleken, dat te Leiden
dat gevaar niet bestaat, ontbreekt voor een dergelijken maat
regel elke redelijke rechtsgrond.
Ook vestig ik er nog de aandacht op, dat men in bijna alle
plaatsen, waar men met een dergelijk tapverbod is begonnen,
in den tijd, dat de vrije Zaterdagmiddag werd ingevoerd en
men vreesde dat dit het drankgebruik en het misbruik in de
hand zou werken, daarop langzamerhand weer terugkomt.
Onlangs heb ik in »De Nieuwe Leidsche Courant" een stukje
gelezen, waarin daarop ook de aandacht werd gevestigd. Men
komt er in de meeste plaatsen weer op terug, omdat men ziet,
dat het een onnoodige, onbillijke en onrechtvaardige maatregel
is. Het zou te verdedigen zijn afgezien dan van het bezwaar,
dat het een verbod is, dat niet te contröleeren is en dat al§
van zelf tot ontduiking prikkelt indien te Leiden een gegronde
vrees bestond, dat op die dagen misbruik van sterken drank
zou worden gemaakt, maar uit de officieele cijfers, welke de
Voorzitter heeft genoemd, en daaraan moeten wij ons houden,
is overtuigend gebleken, dat die vrees hier niet bestaat.
Ik vind het dus, zooals ik zei, een zeer onrechtvaardig
lapmiddel, dat men wil aanwenden om het drankmisbruik
tegen te gaan, en daarom zal ik aan deze verordening mijn
stem niet kunnen geven.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
Beraadslaging over art. I, luidende:
»Na artikel 3 A van bovengenoemde verordening wordt
ingevoegd een nieuw artikel, luidende:
«Artikel 3 B.
Het is den houder van een voor het publiek toegankelijke
inrichting, waarvoor vergunning voor den verkoop van
sterken drank in het klein is verleend, verboden van des
Zaterdagsmiddags 12 uur tot des Zondags op het bij deze
verordening voor genoemde inrichtingen voorgeschreven slui
tingsuur, alsmede op den 3den October of op den dag, waarop
Leiden's ontzet wordt gevierd:
a. sterken drank te koop aan te bieden, te verkoopen,
ten geschenke te geven, ter beschikking te stellen of op
eenigerlei wijze te verstrekken;
b. toe te laten, dat sterke drank in de vergunningslocaliteit
wordt gebruikt;
c. in de vergunningslocaliteit sterken drank aanwezig te
hebben in een voorwerp van minder dan drie deciliter
inhoud."
De Voorzitter. Door den heer Sijtsma en mevrouw van
Itallievan Embden is een amendement ingediend om uit
de eerste alinea van artikel 3 B te doen vervallen de woorden
«alsmede op den 3den October of op den dag, waarop Leiden's
ontzet wordt gevierd".
Bij aanneming van dit amendement zal de komma achter
het woord «sluitingsuur" moeten vervangen worden door een
kommapunt.
Het amendement van den heer Sijtsma en mevrouw van
Itallievan Embden wordt voldoende ondersteund en maakt
mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter. Ik mag aannemen, dat het amendement
reeds voldoende door den heer Sijtsma is toegelicht.
De heer Eerdmans. Ik wil vragen, hoe het moet gaan als
de 3de October op een Zaterdag valt.
De Voorzitter. Dan geldt uit den aard der zaak het
tapverbod. Als men wil, dat des Zaterdags alle kroegen ge
sloten zijn, dan moet dat ook geschieden op 3 October, als
die op een Zaterdag valt. Men kan niet gaan bepalen, dat
des Zaterdags de kroegen gesloten moeten zijn, behalve wan
neer 3 October op een Zaterdag valt.
De beraadslaging wordt gesloten.
De Voorzitter. Ik deel mede, dat er is ingekomen een
bericht van den heer van Stralen, dat hij wegens het bijwonen
van een dringende andere vergadering tot zijn spijt is moeten
vertrekken.
Het amendement van den heer Sijtsma en mevrouw van
Itallie—van Embden wordt met 19 tegen 6 stemmen aan
genomen.
Vóór stemmen: de heeren F. Eikerbout, Sanders, Jan de
Lange, Meijnen, Sijtsma, Oostdam, Pera, Mulder, Wilmer,
mevrouw van Itallie—van Embden, de heeren van der Lip,
van Hamel, Kuivenhoven, Stijn man, Splinter, Heemskerk,'
Schoneveld, Eerdmans en Dubbeldeman.
Tegen stemmen: de heer Wilbrink, mevrouwDubbeldeman-
Trago, de heeren A. Eikerbout, Bisschop, van Eek en Groe-
neveld.
Het aldus geamendeerd art. 1 wordt vervolgens met 15
tegen 10 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren F. Eikerbout, Jan de Lange,
Meijnen, Sijtsma, Pera, Mulder, Wilbrink, mevrouw van Itallie—
van Embden, de heer Kuivenhoven, mevrouw Dubbeldeman
Trago, de heeren Bisschop, van Eek, Schoneveld, Dubbeldeman
en Groeneveld.
Tegen stemmen: de heeren Sanders, Oostdam, Wilmer, van
der Lip, van Hamel, A. Eikerbout, Stijnman, Splinter, Heems
kerk en Eerdmans.
De Voorzitter. In artikel II moet voor »3A en 3B" een
komma worden geplaatst.
Het artikel II wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming aangenomen, waarna de geheele verordening wordt
vastgesteld met 15 tegen 10 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren F. Eikerbout, Jan de Lange,
Meijnen, Sijtsma, Pera, Mulder, Wilbrink, mevrouw van Itallie
van Embden, de heer Kuivenhoven, mevrouw Dubbeldeman
Trago, de heeren Bisschop, van Eek, Schoneveld, Dubbeldeman
en Groeneveld.
Tegen stemmende heeren Sanders, Oostdam, Wilmer, van
der Lip, van Hamel, A. Eikerbout, Stijnman, Splinter, Heems
kerk en Eerdmans.
XXIV. Verordening, houdende wijziging van de verordening
van 18 Januari 1917 (Gemeenteblad No. 5), op Vergunnings-
en Verlofs-localiteiten en Logementen.
(Zie Ing, St. No. 269).
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
De artikelen I en II worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele
verordening eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming wordt vastgesteld.