MAANDAG 25 SEPTEMBER 1922.
409
liet drankgebruik te bestrijden, bijna zonder uitzondering
voorstanders van het tapverbod zijn en dat de tegenstand
komt van hen, die er om de een of andere reden minder
voor gevoelen, bijvoorbeeld omdat zij minder op de hoogte
zijn, en die gaan schermen met inbreuk op de persoonlijke
vrijheid, wat ten slotte een middel is om maatregelen te
weren, waarop men niet gesteld is. Wij, drankbestrijders,
meenen, dat dit een zaak is van zoo groot belang, dat daar
tegen niet opweegt de kleine belemmering van de persoonlijke
vrijheid, die daarvan het gevolg zou zijn. Het groote kwaad
is ten slotte niet, dat deze of gene persoon eens dronken
wordt ik wilde wei, dat alcohol een zoo groot vergift was,
dat ieder bij het kleinste gebruik al dronken werd maar
het groote kwaad zit hierin, dat het gebruik van alcohol
ten gevolge heeft vermindering van het verantwoordelijkheids
gevoel en ten gevolge heeft, dat iemand minder compos mentis
wordt, dat men in hem geen persoon meer mag zien, op
wien men kan rekenen en op wien men kan vertrouwen, dat
de betrouwbaarheid verzwakt en dat men te doen krijgt met
eigenschappen, die door den alcohol in den mensch worden
gebracht en die voor het individu en voor de maatschappij
in hooge mate nadeelig zijn.
Wij stellen ons niet voor, dat door de invoering van het
tapverbod te Leiden een ontzaglijke ommekeer in het drank
gebruik zal plaats hebben, maai' wij stellen ons wel voor, dat
de morcele invloed, welke uitgaat van een uitspraak van den
Raad, tengevolge zal hebben, dat het drankgebruik zal worden
belemmerd en ook zal verminderen. Als wij gedaan kunnen
krijgen, dat daardoor de openbare meening op deze zaak
wordt gevestigd, dan hebben wij toch reeds iets bereikt en
wordt daardoor de deur geopend voor later ingrijpend optreden.
Ik begrijp, dat vanzelf degenen, die hiervan schade hebben,
er tegen zijn, dat zij, die leven van den verkoop van sterken
drank daarvan natuurlijk tegenstanders zijn; dat is heel be
grijpelijk, maar daartegenover staat, dat het belang van de
maatschappij en van de individuen in dergelijke mate eischt
dat hier de overheid krachtig optreedt, dat wij die persoonlijke
belangen niet te zwaar mogen laten wegen. Door zich meer
toe te leggen op het verkoopen van andere dranken zullen
die menschen allicht dit verlies weten goed te maken.
Het Leidsche Drankweer-Comité heeft in een request ver
zocht om de voorgestelde bepaling van Artikel 3B sub c nog
eeuigszins te verscherpen door te laten vervallen de woorden
»in een voorwerp van minder dan drie deciliter inhoud". Ik
gevoel daarvoor veel, maar ik zal geen voorstel in dien geest
doen; het lijkt mij beter ons te houden aan het voorstel van
de Commissie voor de Strafverordeningen, omdat het gevaar
dat deze ontwerp-verordening niet door den Raad zal aan vaard
worden toch al tamelijk groot is geworden.
Alleen zou ik er nog op willen wijzen, dat het in het
belang van de controle misschien wel gewenscht was om de
verbodsbepaling nog eenigszins uit te breiden. Voorgesteld
wordt om het verbod te doen gelden van des Zaterdags
middags 12 uur tot des Zondags op het voorgeschreven slui
tingsuur. Wordt dit aanvaard, dan zal daarop niet toepas
selijk zijn de bepaling der Drankwet, waarin staat, dat, als
van Zaterdagmiddag 6 uur tot Maandagmorgen 8 uur geen
sterke drank wordt verkocht, het vergunningsrecht met de
helft verminderd wordt. Dit is dus hierop niet toepasselijk;
hier duurt het verbod slechts tot het eind van den Zondag
en dus zou Maandagmorgen weder sterke drank verkocht
mogen worden.
Indien nu mocht blijken, dat de aangenomen verordening
tot zeer groote overtredingen leidt, dan zou allicht door die
kleine wijziging de handhaving der verordening zeer worden
vergemakkelijkt. Immers, wanneer de verordening luidt zooals
nu wordt voorgesteld en zij wordt overtreden en die ver
ordening zal in hooge mate overtreden worden dan kan
de overtreder alleen gestraft worden met een kleine boete
en eventueel, bij herhaalde overtreding met hechtenis
maar in het algemeen zal het afloopen met een boete
doch wanneer een bepaling gold als de Drankwet aangeeft,
dan zou het tappen in strijd met het tapverbod ten gevolge
kunnen hebben dat het vergunningsrecht, hetwelk verminderd
was tot de helft, in eens weder op het volle bedrag werd
gebracht, omdat men zich niet gehouden had aan het voor
schrift, dat in die inrichting geen sterke drank mag ge
schonken worden van Zaterdagmiddag 6 uur tot Maandag
morgen 8 uur.
Zooals gezegd, omdat ik gegronde vrees heb, dat de meerder
heid van den Raad ten slotte niet den beslissenden stap zal
durven te doen, lijkt het mij beter om eens af te wachten of
de verordening, welke door de Commissie voor de Strafver
ordeningen ontworpen is en wel ingevolge het besluit van
den Raad, hier voorloopig rechtskracht krijgt. Wij kunnen
dan later zien, of die verordening nog eenigszins verbeterd zal
moeten worden.
Ik besluit dus met in het algemeen den Raad warm aan
te bevelen deze ontwerp-verordening aan te nemen.
De heer Heemskerk. M. d. V. Ik zal er niet veel over zegged,
omdat deze stof kort geleden reeds is behandeld, en alleen
verklaren, dat noch het ingrijpen in de persoonlijke vrijheid
der menschen, waarvan de heer van Eek sprak, noch de om
standigheid, dat sommige vergunninghouders van dezen maat
regel schade zullen hebben, voor mij een reden is om tegen
de verordening te stemmen, maar waar ik niet kan inzien,
ook na de door den heer van Eek ingestelde enquête, dat de
invoering van het tap-erbod niet tot groote ontduiking zal
leiden, zal ik mijn stem niet aan de verordening geven.
De Voorzitter. Ik wensch even het standpunt van de
meerderheid der Commissie voor de Strafverordeningen aan
te geven, maar ik zal dat kort doen, omdat hetzelfde reeds
gezegd is, toen de zaak, waarom het gaat, de eerste maal
aan de orde was. Ik wil echter toch antwoorden op een
opmerking van den heer van Eek, omdat die eigenlijk den
juridischen kant van de zaak raakt. Het is goed, dat ik, zegt
de heer van Eek, publiceer het resultaat van een gehouden
enquête betreffende het kroegbezoek, opdat Gedeputeerde
Staten en de Kroon kunnen zien uit de stukken en de
debatten, waarvan hun een verslag wordt toegezonden
Gedeputeerde Staten geven op deze verordening een ontvangst-
bericht, wat in de practijk op een goedkeuring neerkomt;
als zij daarvoor termen aanwezig achten, zullen zij ook wel
verbeteringen in overweging geven hoe de toestand hier
is. De heer van Eek zegt, dat hier op Zaterdag en Zondag
wel drankmisbruik plaats heelt. Ik geloof echter, dat hij,
wat de quintessens aangaat, de zaak niet juist voorstelt.
Gaan wij het vernietigingsbesluit van de Krgon ten aanzien
van de verordening van Aalten na, dan zegt de Minister
eerst, dat de Gemeenteraad op zichzelf bevoegd is zulk een
verordening te maken, maar, zooals ik de vorige maal reeds
heb gezegd, is die bevoegdheid krachtens artikel 135 der
Gemeentewet in zooverre beperkt, dat wel degelijk in het
oog moet gehouden worden de bepaling van het eerste lid,
4° van artikel 7 der Drankwet, welke zegt, dat vrees moet
bestaan voor misbruik van sterken drank. Een van de over
wegingen van den Minister is dan ook de volgende:
»overwegende, dat artikel 7, eerste lid, 4°, der Drankwet
blijkens de Memorie van Toelichting vooral het oog heeft op
nationale feestdagen of lotingsdagen voor de nationale militie,
waarop de bevolking in een bijzondere stemming verkeert,
waarin zij zich eerder dan op andere dagen aan misbruik
sterken drank zal overgeven."
Dus hier moet heerschen een bijzondere stemming, waar
door op Zaterdag en Zondag en op 3 October misbruik van
sterken drank is te vreezen. Het moet dus niet alleen te
vreezen zijn, dat men naar de kroeg gaat, maar ook dat
men zich daar aan misbruik van sterken drank zal overgeven.
De heer van Eek zegt nu, dat men op die dagen zooveel
meer bezoekers in de kroegen heeft, maar dat is geen bewijs,
dat er misbruik van sterken drank gemaakt wordt. Dat grooter
bezoek op Zaterdag en Zondag aan de kroegen houdt men
toch, ook bij invoering van een tapverbod. Een mensch is
nu eenmaal een gezellig dier en, als men op Zaterdag vrij
is, gaat de een in de sociëteit een kaartje leggen en de ander
naar een café een glas limonade drinken. Het bezoek aan de
kroegen zal dus op Zaterdag en Zondag altijd grooter blijven
dan op andere dagen, maar de Minister wil weten of dat
grooter bezoek leidt tot misbruik van sterken drank en dan
is wel degelijk van beteekenis het rapport van den Commis
saris van politie. De Commissaris van politie heeft verklaard,
dat er geen misbruik is te vreezen, en na de laatste verga
dering, waarin deze zaak ter sprake is gekomen, heeft hij
dat nog eens herhaald in deze bewoordingen
»De ervaring leert alzoo, dat de stemming der bevolking
op die dagen niet tot drankmisbruik leidt of dat zulks te vreezen
is, zoodat maatregelen als een tapverbod mij overbodig voor
komen."
Nu heb ik zelf eens nagegaan de politierapporten van de
Zaterdagen en Zondagen in het eerste halfjaar van 1922. Ik
heb niet alleen genomen de processen-verbaal, die zijn opge
maakt wegens openbare dronkenschap, maar ik heb ook in
aanmerking genomen de gevallen, dat menschen naar het
politie-bureau werden gebracht om te kalmeeren of zich ver
zet hadden tegen de politie en dergelijke.
Nu komen in de politierapporten van de eerste 26 weken
van dit jaar 56 van die mededeelingen voor geen processen-
verbaal maar mededeelingen als het ware omtrent personen,
die te veel hadden gedronken wat betreft de Zaterdagen
en 45 wat betreft de Zondagen. Dat is per Zaterdag gemiddeld
even boven de twee en per Zondag l3/* geval, en dat in een
stad van 6600Ö inwoners. Men kan dus niet spreken van drank
misbruik op die dagen.
Ik heb het in den laatsten tijd ook nagegaan en heb albe
dagen vergeleken, en wel gedurende drie weken, vanaf 2
September. Ik ben daarbij gekomen tot 28 gevallen in die
21 dagen, In dien tijd vallen 3 Zaterdagen en 3 Zondagen.