MAANDAG 25 SEPTEMBER 1922. 403 Dan is het voor hen gemakkelijker elke week opnieuw een plaats te huren dan zich voor een jaar te verbinden. Uit dat oogpunt heb ik deze zaak ook met het bestuur van de Markt- koopliedenvereeniging besproken en ten slotte hebben die heeren niet tegengesproken, dat, aangezien de kooplieden door om standigheden toch enkele keeren per jaar wegbleven, een der gelijk abonnement voor hen geen voordeel zou opleveren. Er is geen enkele reden om de gelegenheid tot het nemen van abonnementen te schenken, terwijl er niets anders in is te zien dan het verschaffen van een uitnemende standplaats aan zoogenaamd vliegende kooplieden, die een enkelen keer komen kijken en dan met hetgeen zij hebben groote zaken doen. Die lui kunnen dan even goed 4.als 2.betalen. Mijn slotsom is dan ook, dat ik niet anders kan doen dan de invoering van het stelsel van abonnementen beslist ont raden. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik dank den heer Heemskerk en tot. zekere hoogte ook den heer Wilbrink, die het met mij eens zijn, dat het abonnementenstelsel wel goed zal kunnen werken. De redenen, die zij met mij daarvoor hebben aan gevoerd, zijn, voorzoover ik heb gehoord, niet weerlegd door de twee andere sprekers. De heer Pera. Zeer beslist! De heer Sijtsma. De heer Groeneveld heeft de Gemeentewet erbij gehaald, maar ik zal daarop niet ingaan; ik ben niet jurist genoeg om dat te doen. Het heeft mij genoegen gedaan, dat gij, Mijnheer de Voorzitter, bij wijze van interruptie reeds hebt gezegd, dat de heer Groeneveld in dat opzicht verkeerd was. Dat is de heer Groeneveld, als hij zich op het glibberig pad der juristen begeeft, wel eens meer. De bezwaren, welke vooral de heer Groeneveld op zijn gewonen betoogtrant heelt te berde gebracht, doen zich nu ook wel eens voor, maar zij kunnen evenals tot nogtoe door de marktambtenaren wel op handige wijze worden uit den weg geruimd. Daarvoor behoeven wij als overigens het principe aanbeveling verdient, het niet af te wijzen. De bewering van den heer Pera, dat de marktkooplieden ten slotte de abonnementen liever niet hebben, moet ik tegenspreken. Ik heb wel eens met die heeren een conferentie gehad en dan waren zij van het abonnementenstelsel groote voorstanders, juist op de door mij aangevoerde gronden. Het lijkt mij toe dat de Wethouder Pera te veel op het kompas der winkeliers vaart en dus eenzijdig de zaak voorstelt. Als iemand voor een half jaar de markt bezoekt en in den overigen tijd van het jaar zijn plaats niet kan innemen, dan kan men met eenig schikken en plooien dat moet men op de markt altijd doen, anders loopt de boel geheel in de war de zaak wel voor elkander krijgen. Het idee, dat bij mij voorgezeten heeft, is dat het tarief, hetwelk Burgemeester en Wethouders voorstellen, te zwaar zou zijn voor de Leidsche marktkooplieden en dat zij daardoor in een minder gunstige conditie zouden komen. Men zegt: wij oefenen geen philanthropie uit; het is ons te doen om het belang van de markt. Juist, maar als het tarief' te hoog wordt, dan zullen de menschen, die het niet betalen kunnen, wegblijven en dan zal de markt gaan kwijnen en zoodra dat gebeurt komen er geen menschen, dan wordt het nog minder. Dan zou per slot van rekening de gemeente ook nog de dupe van de historie worden. Aangezien wij nu een bloeiende markt hebben, moeten wij trachten haar zoo mogelijk nog tot grooteren bloei te brengen ook in het belang der stad in het algemeen; in elk geval moeten wij zorgen, dat zij niet achteruit gaat. Daartoe zou medewerken dat is het idee van de marktkooplieden zelf het abonnementsstelsel. De Voorzitter. Ik zal nu in stemming brengen het voor stel van den heer Sijtsma om in beginsel te besluiten tot invoering van het abonnementssysteem. Met 15 tegen 12 stemmen wordt in beginsel besloten tot het invoeren van een abonnementensysteem over te gaan. Vóór stemmen: de heeren F. Eikerbout, Jan de Lange, Meijnen, Sijtsma, Oostdam, Wilmer, Wilbrink, mevrouw van Itallievan Embden, de heeren van Hamel, Kuivenhoven, Splinter, Bisschop, Heemskerk, Schoneveld en Eerdmans. Tegen stemmen: de heeren Sanders, Pera, Mulder, van der Lip, van Stralen, mevrouw DubbeldemanTrago, de heeren A. Eikerbout, Stijnman, Huurman, van Eek, Dubbeldeman en Groeneveld. De Voorzitter. Thans stel ik aan de orde het amendement van den heer Groeneveld om in sub VII »25 cent" te veranderen in »15 cent". De heer Groeneveld. M. d. V. De marktprijs is op het oogenblik 0,06 per Ms. en ik geloof, dat wij allen het er over eens zullen zijn, de marktkooplieden ook, dat die prijs veel te laag is en wel eenige verhooging mag ondergaan. Echter lijkt mij de verhooging, welke Burgemeester en Wet houders voorstellen, buitensporig. Zij stellen voor een ver hooging van 6 tot 25 cents; dus een verhooging met ruim 300 Dat is veel te veel. Ik wil toegeven, dat sommige marktkooplieden dat gemak kelijk kunnen betalen, maar voor anderen zal dat te veel zijn. Wij moeten er dus tusschen door zeilen. Een prijs van 15 cent acht ik genoeg. Dat beteekent toch nog een verhoo ging met 150 °/o, dus meer dan het dubbele. Ik meen, dat daarmede een behoorlijke maiktprijs verkregen wordt. De heer Wilbrink. M. d. V. Ik moet het amendement van den heer Groeneveld bestrijden. Deze motiveert het in hoofd zaak hiermede, dat de marktgelden met 300% zijn verhoogd, en in het algemeen kan men zeggen, dat bij welk ding ook een verhooging van 300 wel eenigszins ongemotiveerd is, maar, als men de zaak beschouwt, zooals die in werkelijk heid is, en zooals die eigenlijk geworden is, dan vind ik die verhooging niet zoo ongemotiveerd. Wij zijn begonnen met een marktgeld van 6 cent per M2., maar toen stond men voor de vraag of de markt voor de kooplieden iets zou ople veren. De kooplieden, die zich naar de markt op de Visch- markt begaven, hoopten daar een boterham te verdienen en men trachtte iets van die markt te maken, maar wij mogen wel zeggen, dat, terwijl die menschen in den aanvang wer kelijk niet veel hebben verdiend, omdat het publiek niet naar de Vischmarkt trok, het langzamerhand beter is geworden. Dat heeft zich zoo toegespitst, dat momenteel de algemeene weekmarkt op de Vischmarkt zich in een zeer druk bezoek mag verheugen, en nu kan men dat sterk opgevoerd vinden, omdat de gemeente er iets van gaat profiteeren, maar dat is mijns inziens geenszins het geval. Ik geloof, dat een koopman, die op dit oogenblik 25 cent per M2. op de markt moet betalen, dat beter kan doen dan diezelfde of een andere koopman bij de oprichting van de markt 6 cent per M2. kon betalen. In dien tijd was het voor die menschen een geluk, als er voor hen iets te verdienen was, maar waar thans de algemeene loop van het publiek iederen Zaterdag naar de algemeene weekmarkt is, is het voor een eenigszins handig koopman, die met eenigszins gewilde artikelen op de markt komt, bijna zeker, dat hij een boterham verdient, en is er voor hem in de ruimte gelegenheid die 25 cent per M2. er vandaan te halen. Men moet niet vergeten, dat, nu voor de winkeliers en de neringdoenden de omstandigheden gunstiger zijn ge worden, niet alleen de fiscus bij hen aanklopt, maar boven dien de verhuurders van de panden, waarin zij zaken doen, er rekening mede houden, dat de panden voor de huurders meer waarde hebben gekregen, zoodat zij dezen meer huur laten betalen. En waar nu de gemeente haar terreinen heeft beschikbaar gesteld tegen een zoodanigen prijs, dat de kosten, welke er voor werden gemaakt, er niet uitgehaald werden, geloof ik, dat, waar men door hulp van de gemeente een bloeiende weekmarkt heeft, de gemeente er ook wel eenig profijt van mag trekken en het tarief niet te hoog is, als men het beziet uit dit oogpunt, dat er vroeger 6 cent werd betaald en thans bij een bloeiende markt slechts 25 cent. Ik moet dus ten sterkste de aanneming van bet amende ment van den heer Groeneveld ontraden. De heer Pera. M. d. V. Aan hetgeen de heer Wilbrink heeft gezegd heb ik niet veel meer t,oe te voegen. Alleen wil ik onderstrepen, dat de marktkooplieden in het algemeen niet wonen in vooraanstaande straten en zij juist door de markt een gelegenheid krijgen tot verkoopen, die voor hen beteekenis en waarde heeft, en bovendien een gelegenheid tot het maken van verdiensten, welke zij anders niet zouden hebben. Ik ben dan ook overtuigd, dat het gewenscht is het bedrag, dat Burgemeester en Wethouders voorstellen, te handhaven. Ik wil er even bij opmerken, dat ook de drie winkeliers- vereenigingen, die te Leiden bestaan, zich over het voorstel van Burgemeester en Wethouders hebben uitgesproken. Nu zal het misschien wel aan alle Raadsleden bekend zijn, maar toch wil ik er aan herinneren, dat de winkeliers zich alge meen vereenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders en wel in dien zin, dat men erkent, dat hetgeen Burgemeester en Wethouders voorstellen eigenlijk het minimum moet zijn. De Kamer van Koophandel heeft eveneens een gunstig advies omtrent het voorstel van Burgemeester en WTethouders uitgebracht. Dus het algemeene oordeel is wel in de richting van het voorstel van Burgemeester en Wethouders en ik meen toch ook, dat, waar dat oordeel gegeven wordt door menschen, die als zoodanig ook de kaart van het land kennen, daarmede rekening gehouden moet worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 13