MAANDAG 28 AUGUSTUS 1922. 361 kan zeggen: ik weiger die bijbetrekking te aanvaarden. Het is echter van het grootste belang, dat in één hand blijven de leiding van het abattoir en die van de vee- en vleeschkeuring in bet district Leiden. Het is één gezondheidsdienst voor onze gemeente en omgeving. Het is niets vreemds, dat de Directeur voor die werkzaam heden een kleine vergoeding krijgt; zoo krijgt bijvoorbeeld ook onze Gemeente-Archivaris een vergoeding voor de waar neming van het directeurschap van de Lakenhal. Men spreekt nu over het geven van zijn volle arbeidskracht, maar dat is bij verschillende menschen zeer verschillend. Het is vreemd, dat men juist altijd in dezen Raad bezwaar maakt wat betreft de salarieering van hoogere ambtenaren nergens anders ziet men dat gebeuren. In dienst van vak- vereenigingen zijn ook zeer goed gesalarieerde personenik zeg daar niets van, want ze moeten er misschien zeer hard voor werken. Toen indertijd in de Tweede Kamer aan de orde was de quaestie van verhooging van de schadeloosstelling der Kamerleden, heeft men van socialistische zijde ook nooit eenig bezwaar vernomen, dat nu Kamerleden, doordat zij tevens propagandisten of leiders van vakvereenigingen zijn, een zeer hoog inkomen zouden krijgen. Die verhooging van de schadeloosstelling der Kamerleden is daar met volle instemming aanvaard. De zaak is, gelijk de heer Wilbrink terecht heeft uiteen gezet, dat het hier niet betreft een verhooging van traktement maar alleen een belooning voor extra-werkzaamheden. Als de Directeur van het Slachthuis zich niet met deze werkzaam heden zou willen belasten, dan zou er een afzonderlijke directeur voor den buitendienst moeten komen en die zou dan ook een salaris van minstens eenige duizenden guldens moeten hebben, te betalen door de buitengemeenten. Kan men geen samenwerking krijgen, valt de zaak in duigen, vindt de Minister beter om de buiten gemeenten in te deelen bij een andere plaats, dan vervalt deze werkzaamheid van den Directeur automatisch. Het is een bijbetrekking en, zooals ik reeds zeide, de Directeur is volstrekt niet verplicht haar te aanvaarden. Wil men het totaal, dat de Directeur aan salaris geniet, laten op het bedrag van tegenwoordig, dan moet men komen met een voorstel tot wijziging van de salarisregeling, namelijk tot verlaging van het salaris van den Directeur van het Abattoir. Zoo is precies de situatie. Nu is in de stukken op duidelijke wijze een raming gemaakt van de slacht- en keurloonen, die men in de buitengemeenten kan heffen, en die zijn gebaseerd op de onkosten, welke o. a. het volgende inhouden: 1000. voor den Directeur, 500.— voor den adjunct-Directeur, twee keurmeesters van 2200.tot 2600.en een salaris voor den keuringsveearts van 4200.— tot 5200.Dat alles is precies geregeld en daarop zijn de keurloonen gebaseerd voor de buitengemeenten waaruit bovengenoemde traktementen betaald worden. Weigert men den Directeur die ƒ1000.te geven, dan zal deze waarschijnlijk bedanken om als leider van den dienst op te treden en, wil hij gratis zijn diensten blij ven vervullen, dan zullen de buitengemeenten hartelijk lachen, vermits de keur loonen van die gemeenten dan met 1000.— moeten dalen. Wat betreft de vergelijking met de salarissen, welke in andere gemeenten worden betaald, en met die van de ambte naren van den keuringsdienst van waren, de heer Wilbrink heeft volkomen gelijk, als hij zegt, dat men met andere gemeenten niet altijd een vergelijking kan maken. Ik kan mij voorstellen, dat men in kleinere gemeenten, waar aan het hoold van den dienst staat een practiseerend veearts, een salaris geeft, dat misschien hooger is dan dat van een keurmeester, maar veel lager dan dat van een directeur in een groote stad. Zoo komt men op verschillende plaatsen tot kleine salarissen. De salarissen van het personeel van onzen vee- en vleeschkeurings- dienst zijn nu eenmaal bij de algemeene salarisherziening opnieuw geregeld en toen zijn zoo goed als alle voorstellen zonder eenige aanmerking er doorgegaan. Er is dan ook op dit oogenblik geen reden om de salarissen van deze categorie van personeel partieel te gaan herzien, alleen omdat^ een buitenkeuringsdienst wordt ingesteld. Gaat men een vergelijking maken, wat de salarissen aangaat, met den keuringsdienst van waren, dan ziet men, dat het Slachthuis heeft drie keurmeesters met een salaris van ƒ2200. tot 2600.en de keuringsdienst van waren twee keur meesters met diezelfde bezoldiging. Op het Slachthuis heeft men twee hoofdkeurmeesters en nu zal men zeggen, dat het salaris van een hoofdkeurmeester van den warendienst bedraagt ƒ3200.tot 3800.en dat van een hoofdkeurmeester aan het Slachthuis slechts 2600.tot ƒ3000.maar dat komt, omdat de regeling voor den warendienst door een andere autoriteit is gemaakt, namelijk door den Minister van Arbeid, en deze andere titels heeft gekozen, want een hoofdkeurmeester van het Slachthuis moet men vergelijken met een keurmeester lste klasse van den warendienst, en die heeft een salaris van 2400.— tot 3200.—. Nu heeft een hoofdkeurmeester van den vee- en vleesch- keuringsdienst 2600.tot ƒ3000.— en hij begint dus 200. hooger en eindigt 200.— lager, maar dat zit in de acht periodieke verhoogingen. Wil men dat veranderen, dan moet men alle traktementen wijzigen, want, als men een hoofd keurmeester een traktement geeft van 2400.—tot 3200. dan is er geen enkele reden waarom een commies ter Secretarie die acht periodieke verhoogingen niet zou krijgen. Voor de leiding van den buitendienst zal aan den Directeur een toelage worden gegeven van 1000.—en aan den adjunct- Directeur een van ƒ500.terwijl de keurmeesters hetzelfde salaris zullen genieten als die van den warendienst. Mocht het voorkomen, door ziekte of door andere redenen, dat het andere personeel van het Slachthuis extra diensten ten behoeve van den buitendienst moet bewijzen, dan zou daarvoor wellicht een regeling te treffen zijn, maar er is geen reden om, terwijl voor een bestaanden dienst de salarissen in overeenstemming met die van andere diensten zijn geregeld, bij gelegenheid van de instelling van een geheel andere zaak in die salarissen verandering te brengen. De heer Pera. M. d. V. Er is met zekere minachting ge sproken over het hoogere loon van den Directeur van het Slachthuis en daarom wil ik in dit opzicht even opmerken, dat onze Directeur in vergelijking met de directeuren van slachthuizen in andere gemeenten eer aan den lagen dan aan den hoogen kant staat. Wat de kosten betreft, legt de heer van Eek den nadruk op de bezuiniging, maar alle kosten van den buitendienst moeten door de buitengemeenten worden gedragen, zoodat er voor de gemeente Leiden hoegenaamd geen uitgaven uit voortvloeiendat sluit aan bij wat ik reeds gezegd heb, dat wij hier te doen hebben met een afzonderlijke werkzaamheid. In het adres is ook genoemd en het is thans door den heer van Eek herhaald het laboratoriumwerk. Welk werk er nog bij het Slachthuis zal komen wegens de buitenge meenten, daaromtrent is hoegenaamd niets te zeggen. Zou werkelijk later blijken, dat dit van beteekenis is, dan kun nen wij nader overwegen, wat ons te doen staat. Overigens zeg ik, dat men, als men eenmaal in een zekere functie is, daarvoor ook mag opeischen den vollen persoon. Dus al mocht er een beetje meer werk komen, dat men ruim af kan, dan bestaat er nog direct geen reden om te spreken van salarisverhooging. Nog gisteren kwam de Directeur mij er over spreken en daarbij bleek, dat hoegenaamd niet te zeggen valt, welk werk daardoor nog voor rekening van het Slachthuis zal komen. Verder moet ik ten sterkste opkomen tegen de uitlating van den heer Groeneveld, alsof Burgemeester en Wethouders deze zaak maar zouden gebruiken als een voorwendsel om te komen tot salarisverhooging voor deze ambtenaren. Dat is een insinuatie, welke ik eenvoudig afwijs en die niets anders is dan een totale onwaarheid. Ik heb straks reeds gezegd, dat in deze ons de weg ge wezen is door den Minister zelf. In diens aanwijzingen komt voor, dat het noodig is dat de Directeur van den Keurings dienst van de centrumgemeente het hoofd wordt van den Vee- en Vleeschkeuringsdienst en dat hij daarvoor een ver goeding moet ontvangen. Door ons daaraan te houden hebben wij niets anders gedaan dan datgene wat ons aangewezen werd en waarvan wij ook de billijkheid erkennen. Wat de zaak in het geheel aangaat, ik zeg nog eens dat er geen reden voor uitstel bestaat; de zaak is rijpelijk over wogen geworden en de regeling, welke voorgesteld wordt, kan geheel geacht worden naar redelijkheid en billijkheid te zijn ontworpen. De beraadslaging wordt gesloten. De motie van den heer van Eek wordt in stemming gebracht en met 16 tegen 8 stemmen verworpen. Tegen stemmen: mevr. van Itallievan Embden, de heeren van Hamel, Wilbrink, Wilmer, Jan de Lange, Kuivenhoven, Splinter, Huurman, üostdam, Bisschop, Sanders, Heemskerk, Pera, Mulder, Bots en van der Lip. Vóór stemmen: de heeren van Stralen, Piekaar, mevr. Dubbeldeman Trago, de heeren Groeneveld, Knuttel, van Eek, Sijtsma en Dubbeldeman. (De heer Knuttel was inmiddels ter vergadering gekomen.) Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders sub a besloten. XXX6. Voorstel tot toekenning van een vergoeding aan den Directeur en den Adjunct-Directeur van het Openbaar Slachthuis voor de leiding van dien dienst. (Zie Ing. St. No. 249.) De heer van Eck. M. d. V. Ik vraag hierover stemming. De conclusie sub b, van het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met 14 tegen 10 stemmen aangenomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 9