358 MAANDAG 28 AUGUSTUS 1922. van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen, dat een ambtenaar, die een bezoldiging geniet van 7000.— per jaar, zijn jaarwedde ziet verhoogen tot ƒ8000.Er wordt dikwijls over bezuiniging gesproken; de bezuiniging is hier niet van de lucht. Ik meen, dat ik in dezen Raad nog het eerste woord over bezuiniging moet spreken, omdat mij in het algemeen de bezuiniging, zooals die door de leden naar- voren wordt gebracht, bijzonder onsympathiek is. Deze zou namelijk tot niets anders leiden dan tot groot nadeel voor de groote massa der bevolking, maar ik erken aan den anderen kant, dat bet kapitalisme een stelsel is, waarbij over het algemeen niet genoeg voortgebracht wordt voor de gansche massa der bevolking, en het dus wel eens gewenscht kan zijn naar bezuiniging uit te zien. Men moet dan echter bezuinigen bij hen, die het gemakkelijk kunnen missen, en ik voor mij ben er een voorstander van eens na te gaan of het, indien men dan in de kapitalistische maatschappij een klein beetje verlichting voor de groote massa wil aanbrengen, hetgeen mijns inziens niet gemakkelijk zal gelukken, niet noodig is, dat de overheid een voorbeeld geeft en gaat bezuinigen op de traktementen van de hoogere ambtenaren. Indertijd, bij de regeling van de salarissen der ambtenaren, heeft onze fractie zich in het algemeen op het standpunt gesteld, dat zij er tegen was om een salaris hooger te stellen dan 6000. Wij waren er voorstanders van, dat alle ambtenaren en in het algemeen al degenen, die in dienst van de gemeente waren, een behoorlijk traktement zouden genieten, maar wij meenden, dat, waar velen tekortkomen en velen in dienst van de gemeente zijn, die men met den naam van armoelijders kan bestempelen, het aan den anderen kant niet aanging aan een klein aantal ambtenaren een buitengewoon hooge bezol diging te geven. Ik meen met mijn voorstel niet onbillijk te zijn, ook ten opzichte van de hoogere ambtenaren. Ik begrijp, dat men er tegen zal aanvoeren, dat die ambtenaren een werk verrichten, waarbij groote verantwoordelijkheid op hun schouders wordt gelegd, en dat van hen moeilijk en intensief werk wordt ver langd. Er zijn natuurlijk velschillende soorten van arbeid, die van de menschen verschillende inspanning vergen, maar aan den anderen kant stel ik er dit tegenover, dat degene, die mooi werk verricht, dat veel van zijn krachten vergt, werk verricht, dat voor hem aantrekkelijk is. Een persoon, die werkt in overeenstemming met zijn krachten en aanleg, is niet te beklagen en brengt geen offer, als van hem veel wordt gevergd. Ik ben overtuigd, Mijnheer de Voorzitter, dat u, die dikwijls meer werk voor de gemeente praesteert dan uw gezondheidstoestand toelaat, dat niet eenvoudig doet, omdat u het tot uw plicht rekent om voor de bezoldiging, welke u ontvangt, uw krachten te geven, maar omdat dat werk voor u aantrekkelijk is, omdat gij niet andets kunt, omdat gij u opgewekt gevoelt, als gij dat werk verricht. Ook ten opzichte van de hoofdambtenaren moet men zich op dat standpunt stellen. Deze ambtenaar heeft een hoog traktement. Als wij het voor het zeggen hadden, dan zou ik zeggen: het is nog zelfs te hoog. De gemeente heeft het recht daarvoor van dezen Directeur te vergen zijn arbeidskracht, zijn normale arbeids kracht. Is er thans reden om, nu zijn taak wordt uitgebreid, zijn traktement te verhoogen? Die Directeur zal thans misschien wat moeilijker werk krijgen, maar aan den anderen kant zal het werk aangenamer zijn, want het is toch aantrekkelijker om Directeur te zijn van een keuringsdienst, welke zich verder dan over Leiden uitstrekt, dan om Directeur te zijn van een keuringsdienst, welke zich tot Leiden bepaalt; en voor dat aantrekkelijker werk mag hij wel eenige opoffering over hebben. Ik meen dus niet onbillijk te zijn ik heb persoonlijk natuurlijk niets tegen dien Directeur van den Vee-en Vleesch- keuringsdienst wanneer ik mij tegen deze traktements- verhooging verzet. Er komt echter nog iets bij. Wij weten, dat aan den anderen kant de traktementen laag, bijzonder laag zijn, en ik meen, dat het psychologisch volkomen onjuist gezien is van het gemeentebestuur om in een tijd, dat er zoovele gezinnen zijn, ook onder de ambtenaren, welke te kort komen, terwijl dezen weten dat het absoluut onmogelijk zal zijn om in deze omstandig heden van de gemeente gedaan te krijgen dat de traktementen worden verhoogd, aan hen, die al zooveel meer hebben dan ze strikt noodig hebben, nog wat meer te geven. Dat moet het kan niet anders ontmoedigend werken op den dienst. De ambtenaar moge dat zelf willen dragen, hij heeft ook nog een gezin, een gezin, dat gebukt gaat onder de zorgen. Het kan niet anders dan verlammend op den dienst werken, wanneer hij de overtuiging heeft: er moet bezuinigd worden door de gemeente en er zal door haar bezuinigd worden, maar dat geschiedt door mij een traktement te geven, dat onvoldoende is; en aan den anderen kant geeft het gemeente bestuur hun, die zooveel reeds hebben, er nog wat bij. Ik heb dus een volstrekt bezwaar tegen de verhooging van de jaarwedden van ambtenaren, die reeds een zeer hooge be zoldiging genieten; maar ik heb er ook een betrekkelijk be zwaar tegen. Er wordt in de stukken een beroep gedaan op de groote verantwoordelijkheid van deze titularissen; op het feit, dat hier de keuringsdienst meer naar buiten zal werken, en dat men dus in aanraking zal komen met boeren, die meer bezwaren hebben tegen den dienst; dat dus het werk ook moeilijker wordt; dat het werk in zekeren zin van karakter verandert. Maar wanneer dit voor den Directeur en den adjunct-Directeur geldt, dan zal het ook gelden voor de overige ambtenaren van dezen dienst. In het adres van den Nationalen Bond van Gemeente-ambtenaren wordt er op gewezen, dat ook de werk zaamheden van dat overige personeel zullen vermeerderen en van karakter veranderen. Ik kan dit niet ten volle beoordeelen ik weet niet, of dat werk daardoor anders zal wordenmaar ik meen, dat, wanneer Burgemeester en Wethouders zoo direct bereid zijn om de traktementen van Directeur en van adjunct- Directeur te verhoogen, het dan gewenscht is na te gaan, of het ook niet op den weg van de gemeente zou liggen de gansche salarisverordening wat betreft het personeel, dat betrokken is bij den Vee- en Vleeschkeuringsdienst, te herzien. Ik zeg niet, dat, als de Raad er toe mocht overgaan, wij ten slotte zouden heenstappen over ons bezwaar tegen het opvoeren van traktementen hooger dan 6000.maar ik zou willen, dat Burgemeester en Wethouders de zaak nog eens overwogen, want wij kunnen ons er niet mede vereenigen om alleen aan hen, die reeds een hoog loon genieten, nog meer te geven en andere salarissen onveranderd te laten. Ik begrijp, dat het bezwaar heeft aan de salarissen der ambtenaren te gaan tornen, want, verhoogt men de traktementen van de eene groep, dan kornt er natuurlijk een andere categorie, die meent achtergesteld te zijn; maar Burgemeester en Wethouders hebben hier het voorbeeld gegeven door met dit voorstel te komen. De conse quentie daarvan aanvaardende, acht ik het gewenscht, dat de Raad deze materie in haar geheel overziet. Er komt bij, dat de gemeentekas er niet rechtstreeks onder behoeft te lijden, want voor een groot deel kunnen eventueele verhoogingen worden betaald uit van de buitengemeenten te heffen tarieven. Waar de zaak zoo staat, zijn wij, indien de Raad bereid is nog eens te overwegen of het gewenscht is de salarissen van alle ambtenaren aan een herziening te onder werpen, genegen daartoe mede te werkenmaar is de Raad daartoe niet bereid, wil men deze zaak afzonderlijk houden en zegt men: »de salarissen staan eenmaal vast en maken deel uit van een algemeene regeling, alleen om een speciale reden willen wij den Directeur, den adjunct-Directeur en enkelen anderen ambtenaren een verhooging toekennen," dan stemmen wij tegen, omdat, waar een groot deel van het personeel salarissen geniet, die ontoereikend zijn en niet be antwoorden aan de eischen, welke in dit opzicht aan een gemeentebestuur mogen worden gesteld, wij aan den anderen kant niet kunnen toestemmen, dat aan hoogere ambtenaren een hooger bezoldiging wordt toegekend. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik gevoel voor vele van de argumenten van den heer van Eek heel wat, onder andere voor dit argument, dat het ongewenscht is de salarissen van enkele ambtenaren te verhoogen, ook al wordt die verhoo ging, zooals ik terloops van een van de Wethouders verneem, door de buitengemeenten betaald. Ook mij komt het voor, dat iemand, als hij zich aan een zaak geeft, daaraan zijn geheele persoon schenkt, en hij, indien tot dusverre zijn ge- heele persoon niet werd vereischt, bij een eventueele uitbrei ding al zijn krachten er aan moet geven en niet direct meer geld mag vragen. Indien wij dit voorstel aannemen en den Directeur en den adjunct-Directeur een verhooging van salaris toekennen, dan komen wij daarmede op een gevaarlijk terrein, want dan kunnen wij er niet gemakkelijk aan ontkomen om ook aan de andere ambtenaren, die tengevolge van deze over eenkomst meer werk krijgen, een vergoeding te geven. Ja, Mijnheer de Voorzitter, er staat wel in het Ingekomen Sluk, dat dat niet zoo is, maar ik kan dat niet voetstoots aannemen. Als er keuringen plaats hebben en het vee wordt afgekeurd moet het misschien worden verbrand, komen daar aan ook andere ambtenaren en werklieden te pas. En zoo is er veel meer. Maar al is dit zoo, dan ga ik toch niet direct mede met het voorstel van den heer van Eek om de salarissen van het personeel van den vee- en vleeschkeuringsdienst over de geheele linie te verhoogen, want wat wij voor dat personeel doen, zullen wij voor de andere categoriëen van ambtenaren en beambten in dienst van de gemeente niet kunnen nalaten. Onder de tegenwoordige omstandigheden acht ik dat niet gewenscht. De heer Pera, die bij een van de vorige punten uit zuinigheidsoogpunt 10Ü.wilde besparen, heeft er terecht op gewezen, dat wij zuinig moeten zijn. Ik zou zeggen laten wij voorzichtig zijn en laten wij, als de meerderheid van den Raad met mij van oordeel is, dat die 1000.en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 6