368 MAANDAG 28 AUGUSTUS 1922. mocht worden gebracht. De Minister had de regeling op 27 Mei vastgesteld, op 3 Juni kwam zij in het orgaan van de sigarenmakersorganisatie's en op 17 Juli kon zij reeds althans mondeling in den Raad komen. Nu zegt de heer van Stralen in de vorige vergadering dat Burgemeester en Wethouders, indien zij dan zooveel voor de werklooze sigarenmakers voelden, in Januari reeds met een regeling hadden moeten komen, toen er 100 werkloozen waren; maar hoe kon ik in Januari een regeling voorstellen, terwijl de Minister de voorschriften eerst op 27 Mei uitvaardigde. Ik wensch even een enkel geval mede te deelen, dat mij werd aangebracht. Iemand kwam vertellen, dat zijn vader ƒ6.ondersteuning kreeg; de heer van der Wille was hem tegengekomen met een vrachtje en had hem daarom 1. van de uitkeering ingehouden. Ik heb die zaak streng onder zocht en toen bleek dat geheele verhaal onjuist. Het is geens zins mijn bedoeling van de menschen kwaad te denken, maar het kwam mij voor, dat men hier te doen had met een truc van dien vader om zijn zoon een gulden afhandig te maken. Dergelijke gevallen komen herhaaldelijk voor. Als wij een proces-verbaal krijgen, waaruit blijkt, dat bepaalde personen wegens openbare dronkenschap zijn opgebracht, is het geen zaak om aan zulke menschen de penningen van de gemeente te geven en moet er een andere regeling worden getroffen. Het Burgerlijk Armbestuur moet vrijheid van onderzoek en van handelen hebben. Ik wensch verder de volgende opmerking te maken. Ik weet niet of de heer van Stralen de steunregeling van 7 December 1921 van den Minister in zijn bezit heeft. Den vorigen keer, toen ik hem sprak, had hij die nog niet en het verwonderde mij wel eenigszins, dat een bestuurder van een zoo groot lichaam die ministerieele circulaire's niet tracht te krijgen. De heer van Stralen. Wij zouden deze circulaire van u krijgen. De heer Bots. Dezer dagen zouden wij den Minister tien exemplaren vragen en, als aan dat verzoek werd voldaan, zouden wij u er een verschaffen, maar de heer van Stralen heeft zelf de circulaire in al die verloopen maanden nooit gevraagd. Ik wensch even artikel 2 van de steunregeling van den Minister voor te lezen. Het luidt als volgt: »Bij de beoordeeling van de vraag of, en in welke mate ondersteuning noodig is, wordt, met inachtneming der na te noemen normen, die als maxima gelden, nauwlettend met den toestand van elk gezin in het bijzonder rekening gehouden. Niemand kan aan deze regeling een recht op ondersteuning ontleenen." Als dat in de regeling van den Minister staat, mag een Burgerlijk Armbestuur, dat veel scherper gebonden is aan de verordening en aan de wet, wel een onderzoek instellen naar den toestand der gezinnen om na te gaan of de ondersteuning werkelijk noodig is. De heer van Stralen. M. d. V. Ik wil alleen zeggen, dat ik het absoluut niet eens ben met den heer Bots. Ik zal echter thans niet verder op de zaak ingaan, maar ik zal, hetzij door het aanvragen van een interpellatie of op andere wijze laten uitmaken of de heer Bots in zijn critiek op mijn mededeelingen al dan niet gelijk heeft. Ik ben overtuigd, dat de heer Bots van een groot aantal gevallen niet op de hoogte is. De Voorzitter. Dat is een bewering, welke gij voor u zelf moet verantwoorden, maar ik meen toch, dat gij bij den Raad niet de opinie zult kunnen vestigen, dat de heer Bots er minder van weet dan gij. De heer Bots. M. d. V. Ik heb de behandeling van alle gevallen medegemaakt en ben in de vergaderingen steeds van het begin tot het einde aanwezig. De beraadslaging wordt gesloten. De motie van den heer van Stralen wordt in stemming gebracht en met 17 tegen 7 stemmen verworpen. Tegen stemmenmevr. van Itallievan Embden, de heeren van Hamel, Wilbrink, Wilmer, Jan de Lange, Kuivenhoven, Splinter, Huurman, üostdam, Bisschop, Sanders, Sijtsma, Heemskerk, Pera, Mulder, Bots en van der Lip. Vóór stemmende heeren van Stralen, Piekaar, mevr. DubbeldemanTrago, de heeren Groeneveld, Knuttel, van Eek en Dubbeldeman. De Voorzitter. Heeft thans iemand nog iets in het midden te brengen in het belang van de gemeente? De heer Dubbeldeman. M. d. V. In een vorige vergadering heeft de heer de Lange eenige vragen gesteld in zake de exploitatie van het badhuis aan de Medusastraat en de Wet houder is zoo vriendelijk geweest om die vragen in de ver gadering van 7 Augustus te beantwoorden. Ik zou nu willen vragen, of de Wethouder ook zoo vriendelijk zou willen zijn in een volgende vergadering mede te deelen wat de uitslag is geweest van den bouw van dit badhuis in eigen beheer, of het voordeelig dan wel nadeelig voor de gemeente is geweest. Da heer Mulder. M. d. V. Ik weet niet, of ik daarop een antwoord zal kunnen geven, maar ik zal er over denken. Ik vind de vraag eigenaardig, maar wellicht is zij ad rem. De heer Kuivenhoven. M. d. V. Eenige vergaderingen terug is aangedrongen op verbetering van de verlichting in de gemeente, maar het is op sommige punten nog treurig daar mede gesteld. Het zal noodig zijn daarin alsnog verandering aan te brengen, wil men ongelukken voorkomen. De Voorzitter. Als de heer Kuivenhoven dat ondershands tot den heer Bots zeide, dan zou het evenveel effect sorteeren. De heer Kuivenhoven. Het is in het belang van de ge meente 1 De Voorzitter. De heer Bots zal zonder twijfel op deze zaak letten. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. Buiten de agenda om werd nog behandeld een motie van den heer van Stralen in zake de verlaging van de werkloozen- ondersteuningen door het Burgerlijk Armbestuur (pag. 364). Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 16