362 MAANDAG 28 AUGUSTUS 1922. Vóór stemmen: mevr. van Itallievan Embden, de heeren van Hamel, Wilbrink, Jan de Lange, Kuivenhoven, Splinter, Huurman, Oostdam, Bisschop, Sanders, Pera, Mulder, Bots en van der Lip. Tegen stemmen: de heeren Wilmer, van Stralen, Piekaar, mevr. DubbeldemanTrago, de heeren Groeneveld, Knuttel, van Eek, Sijtsma, Dubbeldeman en Heemskerk. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt over eenkomstig de conclusie's sub c en d van het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXXI. Praeadvies op de motie van mevr. van Itallie—van Embden en den heer Sijtsma, in zake den aanleg van een of meer kinderspeelplaatsen en op de verschillende adressen in zake de beschikbaarstelling van een sportterrein. (Zie Ing. St. No. 244.) De beraadslaging wordt- geopend. Mevrouw van Itallie—van Embden. M.d. V. Wij zijn na tuurlijk niet geheel voldaan; dat hebt gij wel kunnen be grijpen. Waar wij gevraagd hebben om kinderspeelplaatsen, is aan ons verzoek niet geheel en al tegemoet gekomen. Wij moeten echter toegeven, dat de gemeente in een moeilijk parket zit. De gemeente kan het niet helpen, dat het Pro vinciaal Bestuur heeft geweigerd. De gemeente heeft haar best er voor gedaan en ik begrijp de houding van het Pro vinciaal Bestuur ten aanzien van het terrein aan den Hoogen Rijndijk niet, maar daarvoor is de gemeente niet aanspra kelijk. Wij hebben in elk geval iets gewonnen en wij zullen ons op dit oogenblik met dat gewonnene tevreden moeten stellen; maar wij leven wel in de hoop, dat, waar het Rijk thans nog geen bijdrage wil geven, de gemeente, zoodra haar financiën het mochten toelaten, zooals aan het einde van het jaar wel zal moeten uitkomen, zal zorgen, dat er aan de andere zijde van de stad, namelijk aan den Rijnsburgerweg, een sport terrein bijkomt, zoodat dan aan ons verlangen zal worden voldaan. Bij de benarde omstandigheden, waarin de gemeente- financiën verkeeren, hebben wij althans iets gewonnen en dat zullen wij dankbaar aanvaarden, maar wij blijven bij hetgeen wij bij onze toelichting den vorigen keer hebben gezegd, dat het geven van speelterreinen aan kinderen niet is het bevor deren van het goede voor een bepaalde klasse, maar ten o-oedekomt aan de geestelijke en lichamelijke gezondheid van alle ingezetenen van Leiden en de baldadigheid voorkomt. Aannemende hetgeen de gemeente geeft, betreurende dat het Provinciaal Bestuur niet heeft willen medewerken, en in de hoop dat aan den anderen kant van de stad ook een sport terrein zal komen, meen ik dat mijn motie voldoende is toe gelicht. De heer Knuttel. M. d. V. Het komt mij voor, dat de vorige spreekster zich wel wat zwak uitdrukte, toen zij zeide, dat zij niet geheel voldaan was, want ten slotte bleek zij wel geheei voldaan te zijn. Zij wilde, precies als Burgemeester en Wethouders, een tweede sportterrein maken, als er nog eens geld kwam. Ten opzichte van de vraag of er een tijd zal komen, dat er geld is, indien men althans van de ge dachte uitgaat, dat er nu geen geld is, ben ik zeer sceptisch gestemd. Ook al was er nu geen geld, dan nog meen ik, dat het aanleggen van een nieuw sportterrein van gemeentewege onmogelijk op dien beteren financieelen toestand kan wachten. Ik wijs er op, dat Leiden in dit opzicht bij de meeste plaatsen aanzienlijk ten achter staat; in vele gemeenten wordt op dit gebied aanmerkelijk meer gedaan dan hier gebeurt. Ik acht het uit een financieel oogpunt niet zoo erg noodzakelijk te wachten totdat het Rijk ons eens aan de beurt laat komen. Ik weet niet er wordt tegenwoordig zooveel geconfereerd, in Basel en in andere plaatsen De heer Wilbrink. Gebazeld! De heer Knuttel. De heer Wilbrink vindt, dat men daar bazelt. Ik had van die zijde die bewering niet verwacht; dat is voor de hechtheid van de coalitie geen goed voorteeken. In elk geval komt het mij voor, dat onder de vele dingen, welke geschrapt zullen worden na den uitslag der verkiezingen, dergelijke subsidie's voor sportterreinen wel een eerste plaats zullen innemen en op 1924 stel ik dan ook niet veel hoop wat het Rijk betreft. Overigens, indien er eenig uitzicht is dat het Rijk ons een subsidie zou willen verleenen voor een sportterrein, dan zal het naar ik geloof niet veel verschil maken of wij met den aanleg daarvan wachten totdat het Rijk de subsidie heeft toegekend, of dat wij vast beginnen met den aanleg ervan, want dan zou het Rijk de subsidie kunnen geven voor het sportterrein, dat er reeds is. Het zou van het Rijk een onzinnig standpunt zijn, het zou al te brutaal zijn, om te zeggenhet sportterrein is er reeds, nu krijgt ge niets. Maar gesteld al, dat het Rijk zich op dergelijk standpunt stelde, dan zou ik het er toch maar op willen wagen, want ik beschouw het bezit van dergelijke sportterreinen als een noodzakelijkheid. Ik kan niet aanvaarden conclusie C van het praeadvies van Burgemeester en Wethouders. Ik weet niet, of er plannen zijn om daartegenover direct een ander voorstel te doen dan wel dat het misschien voldoende is dat wij die conclusie af stemmen en dat daarmede wordt te kennen gegeven aan Burgemeester en Wethouders dat wel moet voldaan worden aan het verzoek van de Centrale van Arbeiders-Jeugd-Vereeni- gingen. Overigens sta ik ook op het standpunt, dat het tot stand brengen van zoo'n sportterrein niet uitsluitend ten bate van adressante moet geschieden, maar dat ook anderen in de gelegenheid moeten zijn daarvan te profiteeren. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik kan de dankbaarheid van mevrouw van Itallie niet deelen. Het ging hier toch om kinderspeelplaatsen en daarvan hebben wij in het praeadvies niets bespeurd; die zullen er niet komen; Burgemeester en Wethouders zullen zelfs niet meer behoeven uit te zien naar geschikte terreinen daarvoor en die waren toch in de eerste plaats noodig. Io de Leeskamer hebben de stukken gelegen; ik heb een Kaadslid gesproken, die alle stukken doorgelezen heelt, en die vertelde mij dat onder die stukken zich ook bevond een rapport van den Commissaris van Politie, waarin er ernstig op wordt aangedrongen dat men wel gelegenheid aan de jeugd zou geven op verschillende plaatsen der stad om te spelen, waardoor de baldadigheid waarschijnlijk wat zou worden ingetoomd. Als ik nu verneem, dat Burgemeester en Wethouders er niet aan denken daarin te voorzien, dan vind ik dat treurig en dan moet ik dat bejammerenen ik kan dan ook niet begrijpen, dat mevrouw van Itallie, die toch in deze een motie heeft voorgesteld, zich daarbij zoo gemakkelijk nederlegt. Mevrouw van Itallie—van Embden. Er gebeurt wel wat! De heer Dubbeldeman. Neenik bemerk er althans niets van. Nu moeten Burgemeester en Wethouders niet zeggen, dat er geen gelegenheid zou zijn te vinden. Dat moet ik tegen spreken. Laat ik eens een voorbeeld noemen. In de 3 October- straat liggen twee terreinen braak, waarvan één uitstekend ingericht zou kunnen worden voor kinderspeelplaats. Ik weet wel, dat het op dit oogenblik niet mogelijk is, ook met het oog op de financiën, al zijn die te Leiden niet zoo erg ongunstig, om groote sportterreinen in te richten, vooral niet zonder steun van het Rijkmaar ik moet tegenspreken, dat de gemeente niets zou kunnen doen. In de 3 October- straat ligt heusch een stuk grond, dat uitstekend geschikt zou zijn als speelterrein. Men zegt wel, dat dit terrein veel te klein is, maar ik zeg: liever een half ei dan een leege dop. Waaraan wij behoefte hebben is dit: er moet in verschillende buurten een terrein zijn, waarheen de ouders hunne kinderen gerust kunnen sturen, zoodat zij er toch nog eenig toezicht op kunnen houden. Dat kan nooit gebeuren, als wij buiten de stad een groot sportterrein hebbendat is bedoeld voor veel grootere kinderen. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders, zooals het voor ons ligt, moeten wij niet aanvaardenwij moeten hen verplichten naar speelterreinen uit te zien op andere wijze dan zij tot heden toe gedaan hebben, namelijk naar door mij genoemde gelegenheden. De heer Mulder. M. d. V. Ik ben tamelijk tevreden, dat mevrouw van Itallie zich naar omstandigheden tevreden gevoelt. De heer Knuttel. Dat valt meel De heer Mulder. Dat bewijst, dat de voorstelster over die zaak heel nuchter denkt. Zij zegt: ik ben niet geheel tevreden, maar ik ben overtuigd, dat Burgemeester en Wethouders in de gegeven omstandigheden en gelet op de bestaande toestanden hebben gedaan wat zij konden doeD. De heer Knuttel wil niet wachten en vertelt, dat Leiden op dit gebied ten achter staat bij andere gemeenten, maar ik zou willen vragen of dat wel waar is en of de heer Knuttel dat wel kan bewijzen. Ik betwijfel dat sterk. Verder zegt hij, dat wij niet moeten wachten, totdat het Rijk iets doet; dat kan volgens hem of in het geheel niet gebeuren of zoo lang duren, dat er maar vast iets van gemeentewege moet gebeuren. Die bewering getuigt niet van doorzicht in die dingenik denk, dat zij hem even ontsnapt is, want anders is hij nuchter genoeg. Hij weet ook wel, dat, als wij met den aanleg van zulk een sportterrein beginnen, het Rijk eenvoudig zegt: ik vind het prachlig, het is mooi voor de jeugd, ga er maar mede voort, wij geven niets, gij komt toch wel klaar! Ik kan mij voorstellen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 10