175
te doen van de te zijner beschikking staande inschrijving
op het 2y2 Grootboek ad 80000.of om althans ten
opzichte van de kraamverzorging samenwerking met dat
College te zoeken.
Ten slotte diende de heer Wilbrink een voorstel in om de
voorgestelde jaarlijksche subsidie ad 500.aan de ver-
eeniging niet toe te kennen en de vergoeding voor verleende
hulp vast te stellen op 20.per geval.
Ten aanzien van het voorstel van den heer Groeneveld,
beoogende de kraamverzorging van gemeentewege te doen
plaats hebben, kunnen wij in hoofdzaak verwijzen naar ons
praeadvies van 22 Mei jl., Ingek. Stukken no. 157.
Afgescheiden nog van de jaarlijksche kosten, verbonden
aan de aanstelling van ten minste 2 verpleegsters, de aan
vulling en het onderhoud van den inventaris, het toezicht
en de controle, lijkt het ons niet geraden, om de kraam
verzorging zelf ter hand te nemen, doch komt het ons beter
voor die verzorging tegen een zekere vergoeding aan eene
vereeniging op te dragen. Ook de Eerste-Hulpdienst verleent
slechts de „allereerste" hulp, en laat de e.v. verdere hulp
of verpleging aan anderen over. De schoolverpleegsters
brengen slechts contact tusschen school en huis, meer niet.
Zoo behoort ook o. i. hier de verzorging zelf aan anderen
te worden opgedragen en de Geneeskundige Dienst te wor
den belast met het toezicht.
Wij kunnen Uwe Vergadering dan ook om die reden niet
raden het voorstel van den heer Groeneveld aan te nemen.
Het onderzoek door den heer de Lange verlangd, heeft
niet tot het door hem gewenschte resultaat geleid.
Het College van Vrouwen-Kraammoeders houdt zich abso
luut niet bezig met verzorging van kraamvrouwen, doch
is, blijkens de statuten, een instelling van weldadigheid,
die zich ten doel stelt onderstandte verleenen aan behoef
tige gehuwde kraamvrouwen. Het College verricht dus zuiver
maatschappelijk werk.
Uit een bespreking met de leden van het College bleek,
dat de geldmiddelen uitbreiding der werkzaamheden niet
toelaten en dat de opbrengst van het kapitaal geheel wordt
aangewend tot ondersteuning van hen, die aan dien steun
behoefte hebben.
Bovendien bleek het College niet bereid tot liquidatie
over te gaan of op andere wijze financieelen steun te ver
leenen.
Ten slotte het voorstel van den heer Wilbrink, hierop
neerkomende dat geen subsidie wordt verleend en alleen
een bepaalde som voor ieder geval wordt betaald.
De heer Wilbrink wil dus eenvoudig een overeenkomst
tot verzorging van kraamvrouwen aangaan, los van elke
subsidieverleening. Eene overeenkomst, die men op gelijke
voorwaarden ook zou kunnen aangaan met eene eventueel
later op te richten vereeniging.
Gelet op de besprekingen in den Eaad en na deze aan
gelegenheid nogmaals ampel te hebben overwogen, komt het
ons voor dat eene regeling op dezen grondslag wel de
voorkeur verdient boven de door ons oorspronkelijk voor
gestelde, omdat toegegeven moet worden dat zich dan geen
moeilijkheden kunnen voordoen voor het geval nog andere
vereenigingen met hetzelfde doel mochten worden opgericht.
Wij hebben ons daarom andermaal tot het bestuur der
vereeniging gewend en hoewel dat bestuur aanvankelijk
bleef aandringen op de subsidie in de kosten van oprichting,
omdat deze kosten in hoofdzaak zijn gemaakt voor de
minder gegoeden, en meer nog op de jaarlijksche subsidie,
omdat daarvan afhankelijk is de verkrijging van Eijks- en
Provinciale subsidie, heeft het toch ten slotte kunnen goed
vinden genoegen te nemen met de betaling van een vast
bedrag per geval, zonder meer.
Uit den aard der zaak worden de kosten per geval ver
hoogd, omdat de eerste prijsopgaaf beneden den kostprijs
bleef, aangezien daarbij was gerekend op de jaarlijksche
subsidie van ƒ500.
De vereeniging wil thans de kraamverzorging op zich
nemen tegen vergoeding van 35.per geval, inclusief e.v.
ontsmetting, terwijl, indien de verzorging langer duurt dan
10 dagen, voor iederen dag daarboven 2.50 moet worden
betaald, echter tot een maximum van 45.voor alle
kosten per geval.
Het komt ons voor dat deze prijsberekening niet te hoog
is, in aanmerking genomen, dat nu de beide aangevraagde
subsidiën vervallen en de kosten van ontsmetting, aan
vankelijk berekend a 5.per geval, nu in den prijs be
grepen zijn.
Mocht Uwe Vergadering in dezen geest besluiten, dan is
de gemeente in hare opdracht tot verzorging geheel vrij en kan
de kraamverzorging ook worden opgedragen aan eene andere
vereeniging, die eventueel later mocht worden opgericht.
Wij geven Uwe Vergadering derhalve, met wijziging in
zooverre van ons voorstel van 22 Mei j.l., Ingek. Stukken
No. 157, thans in overweging:
1°. niet aan te nemen liet voorstel van Mevr. Dubbelde-
manTrago tot het instellen van een gemeentelijke kraam
vrouwenverzorging
2°. niet aan te nemen de in de raadszitting van 29 Mei j 1.
ingediende voorstellen van de heeren Groeneveld en Wilbrink;
3°. met de vereeniging „Eoomsch-Katholieke Vereeniging
van Kraamverzorging" te Leiden eene overeenkomst aan te
gaan betreffende de kraamverzorging van van gemeentewege
aan te wijzen armlastigen, m. a. w. het verschaffen van hulp bij
de bevalling van de moeder en bij de verzorging van moeder
en kind na de bevalling, benevens de verstrekking van de
benoodigde verplegingsartikelen en de e. v. ontsmetting van
aan armlastigen in gebruik gegeven beddegoed, een en ander
zooals ten behoeve van de leden der vereeniging is bepaald
en zulks tegen betaling van een bedrag van ƒ35.per
geval, met dien verstande evenwel dat, indien de verzorging
langer dan 10 dagen duurt, voor iederen dag daarboven
2.50 zal worden betaald, echter tot een maximum van
ƒ45.voor alle kosten per geval; voorts aan die overeen
komst de voorwaarden te verbinden:
a. dat de kraamverzorgsters der vereeniging verplicht
zullen zijn ten minste éénmaal in de drie jaren een herhalings
cursus te volgen en dat zoowel de opleiding der verzorgsters
als de herhalingscursussen geschieden ten genoegen van den
Directeur van den Gemeentelijken Geneeskundigen Dienst;
b. dat de kraamverzorgsters verplicht zullen zijn het door
de vereeniging vastgesteld insigne steeds duidelijk zichtbaar
te dragen.
De overige in ons voorstel van 22 Mei j.l. genoemde
voorwaarden kunnen uit den aard der zaak thans vervallen,
terwijl de voorwaarde betreffende de kleeding der verzorg
sters door ons is gewijzigd, aangezien de vereeniging tegen
de vroeger gestelde voorwaarde overwegende en o. i. niet
ongegronde bezwaren heeft.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 264. Leiden, 28 Augustus 1922.
De Commissie voor het Marktwezen deelt ons mede, dat
eene verhooging van het marktgeld, in het bijzonder wat
betreft de tarieven voor de Zaterdagsche dag- en avond-
markten, alsmede voor de bloem- en boommarkt, naar hare
meening wenschelijk is en zij geeft ons in overweging een
daartoe strekkend voorstel bij Uwe Vergadering aanhangig
te maken.
Wij kunnen ons hiermede geheel vereenigen, aangezien
bedoelde tarieven, met name die voor de Zaterdagsche
markten, inderdaad te laag moeten worden geacht. Volgens
de thans geldende verordening wordt krachtens art. 2 sub
VII op deze markten betaald 0,06 per ingenomen vier
kanten meter of gedeelte daarvan, terwijl de z.g. stand
werkers 0,25 per M2. of gedeelte daarvan betalen.
Overeenkomstig het gevoelen van de meerderheid van de
Commissie voor het Marktwezen meenen wij, dat het eerste
tarief gevoeglijk kan worden gebracht op 0,25 per inge
nomen M2. of gedeelte daarvan, terwijl ons College, met de
Commissie in haar geheel, van oordeel is, dat het tarief
voor de z.g. standwerkers zonder bezwaar tot 1,per M2.
of gedeelte daarvan, kan worden verhoogd. Ook na die ver
hooging zullen deze tarieven, gelet op de bloeiende markten,
waarvoor zij gelden, nog aan den lagen kant zijn.
Voorts komen ook de tarieven voor de bloem- en boom-
markt voor verhooging in aanmerking. Zij bedragen thans
(zie tarief IV): voor op den grond staande potten, boomen
of planten per strekkenden meter of gedeelte daarvan
0,06, voor kraampjes en stallen per vierkanten meter of
gedeelte daarvan 0,10, terwijl bij vooruitbetaling voor
een geheel jaar in beide gevallen 2,per strekkenden,
resp. vierkanten meter in rekening wordt gebracht. Wij
zouden deze tarieven, wederom in overeenstemming met het
voorstel van de Commissie voor het Marktwezen, gebracht
willen zien op onderscheidenlijk 0,10, 0,20 en 3,
Ten slotte verdient het aanbeveling de voor verschillende
in art. 2 genoemde markten geldende tarieven van 0,06
en 0,07V2 te brengen op 0,10, terwijl het minimum van
6 stuks, waarvoor thans volgens tarief III sub a op de
markt voor gevogelte, honden en poelierswaren moet worden
betaald, tot 10 stuks ware te verhoogen.
Bij de hierdoor noodig geworden wijziging van de heffings
verordening behoort tevens de aanduiding van de markten,
waarop tarief VII van toepassing is, in overeenstemming te