326
MAANDAG 17 JULI 1922.
een breeden gang en daarin staat ze. Men kan er goed
passeeren.
De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke
stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en
Wethouders besloten.
X. Verordening, als bedoeld in Art. 15 der Leerplichtwet.
(Zie lng. St. No. 200.)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening wordt
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vastgesteld.
XI. Verordening, houdende wijziging der verordening van
den 29sten Augustus 1921, regelende de heffing van school
gelden aan het Gymnasium, de Hoogere Burgerschool voor
Jongens en de Hoogere Burgerschool voor Meisjes te Leiden
(Gem.blad no. 19).
(Zie lng. St. No. 203.)
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer de Lange. M. d. V. Bij de behandeling van de
schoolgeldregeling voor het lager onderwijs op 28 November
1921 heeft de Wethouder van Onderwijs aan den Raad mede
gedeeld, dat bij de wetgevende macht in behandeling was
een wijziging van de wet op het middelbaar onderwijs en
dat die wijziging, indien zij tot stand kwam, ook tengevolge
zou hebben dat de schoolgeldheffing voor het middelbaar
onderwijs de ook naar zijn oordeel noodzakelijke wijziging
zou kunnen ondergaan, dat wij een hooger schoolgeld dan
300.zouden kunnen heffen, hetgeen toen niet kon, omdat
wij ons wenschten te conformeeren aan de Rijksregeling.
Nu deelen Burgemeester en Wethouders ons mede, wat mij
ook reeds van andere zijde bekend was, dat die wetswijziging
reeds tot stand gekomen is.
Ik zou nu aan het college willen vragen: waarom krijgen
wij nu niet de inlossing van de belofte van den Wethouder
van Onderwijs, dat wij nu ook de geheele heffingsschaal zouden
herzien? En als het nu nog niet mogelijk was, aangezien wellicht
de tijd te kort was, om thans die wijziging tegelijkertijd te be
handelen, kan de Wethouder ons dan uitzicht geven, dat wij
spoedig een voorstel zullen krijgen, waarin zal worden ingelost
de toezegging van den Wethouder, dat het maximum-schoolgeld
voor het middelbaar onderwijs zal verhoogd worden?
De heer van der Lip. Ik wil beginnen met op te merken,
dat hetgeen de heer de Lange vraagt niet veel te maken
heeft met het voorstel, dat voor ons ligt.
De nu voorgestelde bepaling is noodig geworden tengevolge
van de wet van Mei van dit jaar, welke voorschrijft, dat
geen hooger schoolgeld mag geheven worden van de buiten
leerlingen dan van onze eigen leerlingen.
Wat de heer de Lange vraagt heeft dus niets te maken
met het voorstel, dat thans in behandeling is. Toch wil ik de
vraag van den heer de Lange wel beantwoorden.
De Afdeeling Onderwijs wordt op het oogenblik zeer in beslag
genomen door de reorganisatie van het lager onderwijs, zoodat
ik er niet aan denken kan om thans ook het door den heer
de Lange ter sprake gebracht onderwerp ter hand te nemen,
maar zoodra mogelijk zal ik de zaak ernstig bezien en nagaan
welke voorstellen wij op dat stuk bij den Raad zullen indienen.
Op het oogenblik echter zijn wij overkrópt met werkzaam
heden in verband met de reorganisatie van het lager onderwijs.
Trouwens, bijzondere haast is er niet bijhet hooger school
geld, als dit komt, kan elk oogenblik ingevoerd worden; het
is aan geen bepaalden datum verbonden. Ik kan echter geen
bepaalde belofte daaromtrent doen. Wij kunnen niet alles
tegelijk doen.
De heer de Lange. M. d. V. Het antwoord is niet bijzonder
tegemoetkomend. Die belofte is verleden jaar den Wethouder
niet afgeperst, integendeel, zij is volkomen vrijwillig en uit
eigen initiatief aan den Raad gegeven en nu dacht ik, dat
zulk een belofte zoo spoedig mogelijk zou worden ingelost.
De wijzigingswet in zake het middelbaar onderwijs treedt op
1 September van dit jaar in werking, hetgeen rationeel is,
omdat dan de nieuwe cursussen beginnen, en nu dacht ik,
dat de Wethouder dat ook den geschikten tijd zou achten
om aan die toezegging te voldoen.
De Wethouder zegt wel, dat deze kwestie niets te maken
heeft met het aanhangige voorstel, maar mag ik, waar het
hier betreft een wijzigingsvoorstel, betreffende de schoolgeld
heffing, niet vragen naar een wijziging, welke vroeger was
aangekondigd en die op hetzelfde onderwerp betrekking heeft?
Ik zie niet in, dat ik daarmede buiten de orde ga.
De heer van der Lip. M. d. V. Het is mij niet duidelijk
wat het er toe doet of die belofte mij is afgeperst dan wel
of zij vrijwillig door mij is afgelegd. Als reden waarom zij
nog niet is ingelost heb ik opgegeven, dat de afdeeling Onder
wijs op het oogenblik overkropt is met werkzaamheden.
Bovendien is het thans vacantietijd, zoodat ik geen kans zie
om vóór September met een dergelijk voorstel te komen.
Overigens blijf ik er bij, dat die zaak niets te maken heeft
met de hier voorgestelde regeling, die een gevolg is van een
onlangs aangebrachte wetswijziging. Wij mogen dientengevolge
van de buitenleerlingen geen hooger schoolgeld meer heffen.
De heer de Lange. Gij moogt voor alle leerlingen wel
hooger schoolgeld heffen
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
De artikelen I en II worden achtereenvolgens zonder be
raadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de
geheele verordening zonder hoofdelijke stemming wordt vast
gesteld.
XII. Voorstel tot toekenning aan de besturen van eenige
bijzondere scholen van eene vergoeding over het jaar 1920,
krachtens art. 59decies der wet op het Lnger Onderwijs 1878,
(Jaarwedden van z.g. boventallige onderwijzers).
(Zie lng. St. No. 193.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XIII. Voorstel:
a. tot wijziging van het Raadsbesluit van 6 Februari 1922,
tot wijziging van de verordening van 9 Mei 1921 (Gem.-
blad No. 20), op de heffing eener plaatselijke belasting
naar het inkomen te Leiden;
b. tot opnieuw vaststelling der wijzigingsverordening.
(Zie lng. St. No. 198.)
De Voorzitter. Ik wensch even mede te deelen, dat in het
voorstel een vergissing is geslopen. In het besluit onder A, 1°,
laatste alinea, wordt gezegd: »en indien hij gehuwd is of
onder het bepaalde in artikel 5, le lid, sub b 2° valt"; hierin
moet »le lid sub b 2°" vervangen worden door »4e lid".
Het is slechts een formeele kwestie.
De heer van Eck. M. d. V. Het voorstel van Burgemeester
en Wethouders houdt onder andere in, dat de aanslag van
ongehuwden, die tot dusverre begon bij een vrij inkomen van
ƒ800.voortaan zal aanvangen bij een inkomen van 700.
Dat is naar mijn meening, en ik vertrouw ook naar die van
de meerderheid der Raadsleden, een verslechtering van de
verordening. Indien mijns inziens eenige kans bestond om aan
die verslechtering te ontkomen, zou ik daartoe een voorstel
bij den Raad indienen, maar ik zie in, dat er na de duidelijke
uitspraak van den Minister weinig aan te doen is, zoodat ik
er in zal berusten.
De Voorzitter. Ik kan den heer van Eck zeggen, dat wij
het natuurlijk ook niet prettig gevonden hebben om met dit
voorstel te komen. Wij hadden gewild, dat zuivere inkomens
beneden ƒ800.— buiten de belasting zouden vallen, maar de
Regeering acht dan de marge, waarmede het laagste in de
belasting te betrekken zuivere inkomen den aftrek voor nood
zakelijk levensonderhoud overtreft, te groot en wil dat het
ƒ700.— wordt.
Intusschen kan ik mededeelen, dat in de practijk niemand
er nadeel van zal hebben.
De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke
stemming overeenkomstig het gewijzigd voorstel van Burge
meester en Wethouders sub a besloten.
b. Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
De artikelen I tot en met VII worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen,
waarna de geheele wijzigingsverordening eveneens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming opnieuw wordt vast
gesteld.
XIV. Voorstel tot verkoop van een strook grond, groot
460 M2., nabij den Zoeterwoudschen Singel, Sectie M
N°. 853 ged., aan J. W. Reijneveld, ten behoeve van den
bouw van een 2-tal middenstands woningen.
(Zie lng. St. No. 204.)
De beraadslaging wordt geopend.