338
MAANDAG 17 JULI 1922.
De heer van Eck. M. d. V. Jk wensch nog slechts enkele
opmerkingen te maken.
De heer de Lange heeft mij absoluut verkeerd begrepen.
Ik sta niet op het standpunt dat wij bij de drankbestrijding
allereerst steun moeten zoeken bij de wet. Als de heer de
Lange eenigszins kent het werk van de drankbestrijders, dan
zal hij ook weten, dat zij beginnen met hun persoon te geven;
dat zij vooropstellen, dat wie een kwaad bestrijdt moet beginnen
met persoonlijk aan dat kwaad niet deel te nemen en door
eigen voorbeeld anderen op te wekken dat kwaad na te laten.
Wanneer ik hier nu spreek over wettelijke maatregelen,
dan is dat hier op zijn plaats; ik kan hier toch geen propa-
gandarede gaan houden voor persoonlijke onthouding: dan
zou de Voorzitter terecht zeggen: kunt ge dat niet ergens
anders doen? Hier valt alleen te spreken over wat de plaat
selijke wetgever kan doen om het drankkwaad te beteugelen.
Nu verbaast het mij, dat de heer de Lange tegen mijn
betoog aanvoert de religie. Ik wil hem erop wijzen, dat velen
van zijn geestverwanten op hetzelfde standpunt staan als ik.
Duizenden, ja tienduizenden, die zich speciaal wijden aan de
drankbestrijding, die een groot deel van hun tijd en krachten
daaraan geven, zijn volkomen dezelfde godsdienstige denk
beelden toegedaan als de heer de Lange, en die allen meenen,
dat dergelijke wettelijke maatregel noodig en gewensch.t is.
Nu komt de heer de Lange zeggen, dat hij wel een voor
stander zou zijn van het verwijzen van de alcohol naar de
vergifkas van den apotheker. Dat moet ook gebeuren door
een wettelijken maatregel.
De Voorzitter. Ja, maar niet doorheen gemeentelijken!
De heer van Eck. Dat zijn van dje groote algemeenheden.
In Amerika is men ook niet begonnen met een staatsverbod.
De Voorzitter. Ja, wel in den A merikaanschen staat Maine,
maar dat is niet goedgekeurd.
De heer van Eck. M. d. V. De drankbestrijding in Amerika
is veel ouder dan die in Nederland. In den staat Maine had
men reeds lang voor Nederland strenge bepalingen tegen het
drankmisbruik. Men is begonnen met kleine maatregelen;
toen is de aandacht van de groote massa op dit vraagstuk
gevestigd en zoo is men van het een op het ander gekomen.
Men heeft daar niet alleen gehad de local option, maar allerlei
beperkende bepalingen.
Wij willen een sfeer kweeken, waarin krachtige maatregelen
tegen het alcohol-kwaad noodig worden geacht, en als wij
als einddoel het staatsverbod willen bevorderen, moeten wij
met het kleine beginnen. Op dit oogenblik zou een staats
verbod in Nederland absoluut niet te verwezenlijken zijn,
omdat de groote massa nog niet van het kwaad van de alcohol
overtuigd is, en daarom moeten wij den hier gevraagden
maatregel invoeren, hoe onvoldoende en onvolmaakt die ook
moge zijn. Er zou een ontzaglijk groote moreele invloed van
uitgaan, als de Raad van Leiden een besluit nam tot beper
king van het gebruik van alcohol, ook al zou die maatregel
ondoeltreffend zijn.
Er wordt veel gepraat en veel belangstelling betuigd voor
den strijd tegen de alcohol; men zegt, dat men met dit en
met dat instemt, maar er gebeurt absoluut niets en het is
toch beter iets onvolmaakts te doen dan het geheel achter
wege te laten. Mijnheer de Voorzitter. Gij hebt gezegd, dat
gij er voor zijt de vrijheid der ingezetenen te handhaven,
en nu wil ik de menschen in hun vrijheid beperken, omdat,
als de menschen alcohol gebruiken, dit de geheele gemeen
schap schaadt. Iemand, die alcohol drinkt, wordt gevaarlijk,
omdat hij in meerdere of mindere mate niet meer compos
mentis is en allerlei daden pleegt, waarvan hij later berouw
h'eeft. Daarom is het een belangrijk iets, als -de overheid
besluit maatregelen te nemen tot beperking van het alcohol
gebruik. Men voert aan, dat een tapverbod zou worden
ontdoken, maar wordt dan de Drankwet niet in sterke mate
ontdoken? Zijn er niet een reeks plaatsen, waar men wel
drankvergunningen heeft, maar waar toch ook vanwege de
gemeente het drankgebruik wordt bestreden? Zeker, ik geef
toe, dat knoeierijen demoraliseerend werken, maar dat is
geen reden om het nemen van maatregelen na te laten, Er
zijn menschen, die drang gevoelen naar het gebruik van
alcohol, en die moeten tegen zich zelf worden beschermd.
Ik ben het er nog niet mede eens, dat, indien wij besloten
om een tapverbod in te voeren, dit besluit per se zou worden
vernietigd. Ik heb vóór mij een circulaire van den Minister
van Arbeid, uitgevaardigd naar aanleiding van een verzoek
van den Frieschen Bond van koffiehuis-, hotel- en sociëteit
houders, en in die circulaire staat onder andere:
»Er is m. i. geen bezwaar tegen dat een gemeentelijke
verordening voor bepaalde dagen een tapverbod vaststelt.
Art. 135 der Gemeentewet, waarnaar de aanhef van art. 7
der Drankwet uitdrukkelijk verwijst, laat hiervoor ruimte.
Een dergelijk tapverbod mag echter in zijn strekking niet
verder gaan dan het sluitingsgebod, bedoeld in art. 7 lid 4°
der Drankwet. Nu houdt laatstbedoelde bepaling voor het
uitvaardigen van een sluitingsgebod op bepaalde dagen uit
drukkelijk de beperking in, dat alleen zylke dagen daarvoor
in aanmerking mogen komen, waarop wegens bijzondere
omstandigheden misbruik van sterken drank is te vreezen.
Daarbij is blijkens de toelichting hoofdzakelijk gedacht aan
lotingsdagen van de nationale militie of bijzondere nationale
feestdagen. De Zondag valt hier echter, als een wekelijks
terugkeerende dag, zonder meer niet onder. In ieder geval
zullen bijzondere omstandigheden moeten worden aangevoerd
om een sluitingsgebod en dus ook een tapverbod op bedoelden
dag te wettigen."
Ik vraag dus: zijn hier feiten aan te voeren? Daarop komt
het neder. Men kan niet vooruit zeggen, dat het onwettig is.
Het hangt er van af, of, als de Raad dergelijk besluit neemt,
aangetoond kan worden, dat 'er op die dagen misbruik van
sterken drank is te vreezen. Welnu, ik meen, dat dat bewijs
geleverd is, aangezien de politie zelf toegeeft, dat op die
dagen veel meer processen-verbaal opgemaakt' worden dan op
andere dagen.
De Voorzitter. Ik wil den heer van Eck doen opmerken,
dat het aantal processen-verbaal op die dagen zeer gering is.
Als in een gemeente met 67000 inwoners op één dag 2 of 3
processen-verbaal wegens openbare dronkenschap worden
opgemaakt, dan kan men toch niet spreken van het bestaan
van omstandigheden, op grond waarvan misbruik van sterken
drank is te vreezen.
De heer van Eck. Als men zijn best doet den Minister
daarvan te overtuigen en men krijgt dan toch niet de goed
keuring op de verordening, dan heeft in elk geval de Raad
zijn plicht gedaan. Men behoeft toch niet altijd vooraf uit
den weg te gaan voor het oordeel van den Minister, zonder
eerst zijn best gedaan te hebben het goede te bereiken.
Ik geef toe, dat een tapverbod alleen op 3 October niet
heel veel zal uitwerken. Ik heb mijn voorstel dan ook alleen
ingediend omdat ik vreesde, dat men misschien zou terug
deinzen voor den radicalen maatregel, welken het Leidsch
Drankweer-Comité vraagt, en ik het mogelijk wil maken dat
men althans iets deed.
Bezwaar zie ik er niet in. U wijst op de vreemdelingen,
Mijnheer de Voorzitter. Ik denk, dat die hier wel een korten
tijd kunnen doorbrengen zonder dat zij sterken drank be
hoeven te gebruiken. De kroegen worden niet gesloten.
De Voorzitter. Dat is juist het irrationeele. Dan moet
men de kroegen geheel sluiten.
De heer van Eck. Op dit oogenblik is alleen aan de orde
het tapverbod. Ik vind het niet zoo erg, dat men die personen
belemmert hier op die dagen drank te gebruiken. Enkelen
mogen drank van elders medebrengen, de groote massa zal
dit niet doen.
Ten slotte komt het hierop neder, of wij zullen probeeren
in dit opzicht iets te doen dan wel dat wij direct zullen
terugdeinzen voor bezwaren en zeggen: wij laten de zaak
varen.
Ik ben ermede eens, het zou veel beter zijn als de wet op
de plaatselijke keuze was ingevoerd en als wij door middel
van een stemming onder de bevolking konden probeeren de
kroegen weg te krijgen; maar ik ben het niet met u eens,
Mijnheer de Voorzitter, dat wij door het invoeren van kleine,
onvolledige en onvoldoende maatregelen niet het terrein
effenen voor latere, krachtige maatregelen.
Ik geloof, dat de groote massa van de bevolking en vooral
de vrouwen zeer op prijs zouden stellen, wanneer op derge
lijke dagen de groote verleidingsgelegenheid voor de mannen
was weggenomen.
Daarom, hoe onvolledig en onvolmaakt ook de regeling zou
zijn, ik geloof, dat wij beter zullen doen met het praeadvies
van Burgemeester en Wethouders te verwerpen en in te
gaan op het verzoek van het Leidsch Drankweer-Comité.
De beraadslaging wordt gesloten, waarna het praeadvies
van Burgemeester en Wethouder in stemming wordt gebracht.
De uitslag is, dat zich 10 leden daarvoor en 10 leden daar
tegen verklaren.
Vóór stemmende heeren Pera, Bots, van der Lip, van
Hamel, Sanders, de Lange, Wilmer, Heemskerk, Eerdmans
en Oostdam.
Tegen stemmen mevr. van Itallievan Embden, de heeren
Kuivenhoven, Groeneveld, Wilbrink, Bisschop, van Eck, Jan
de Lange, mevr. Dubbeldeman—Trago, de heeren Sijtsma en
F. Eikerbout.