334
MAANDAG 17 JULI 1922.
gesproken en van onze zijde wordt daaraan gewoonlijk niet
medegedaan, omdat de conclusie van die zuinigheid gewoon
lijk is dat bespaard wordt op dingen, die noodig zijn; maar
als men bezuinigen wil op schadelijke dingen, dan vindt men
ons aan zijn zijde.
Wanneer in deze dagen een algemeene aansporing kwam
om het gebruik van alcoholhoudende dranken te staken, dan
zou dat kunnen leiden tot een bezuiniging, welke iedereen
ten goede zou komen.
Dan moet men echter niet, zooals de Regeering wil doen,
aankomen met maatregelen, met voorstellen, om te bezuinigen
op de subsidiën ten behoeve van de drankbestrijding, doch
een moreele aansporing en wettelijke maatregelen om het
drankgebruik zooveel mogelijk tegen te gaan zouden zeker
leiden tot een bezuiniging, welke ook wij van harte zouden
toejuichen.
Wij staan hier voor de bestrijding van een groot maat
schappelijk kwaad, waarbij menschen van verschillende rich
tingen kunnen samenwerken. En al zijn wij, sociaal-demo
craten, van overtuiging, dat het kapitalisme ook op dit gebied
belemmerend optreedt, wij zijn toch 'van plan en achten ons
toch verplicht om, wanneer'van andere zijde voorstellen ge
daan worden, die in de goede richting gaan, ook al zijn ze
niet volmaakt en al zijn er bezwaren aan verbonden, die
voorstellen te steunen.
Zoo zullen wij ons dan ook verklaren voor de invoering
van een tapverbod, zooals door het Drankweer-Comité wordt
gevraagd. Bij een onderzoek, hetwelk de moderne arbeiders
beweging bij hare leden heeft ingesteld, die voor het over-
groote deel geen geheel-onthouders zijn, hebben wij vele
blijken van sympathie voor het tapverbod verkregen. Wij
hebben bemerkt, dat er in dien kring groote sympathie voor
deze zaak bestaat en dat men daar overtuigd is, dat het noodig
en nuttig zou zijn, wanneer de overheid in dit opzicht krachtig
optrad.
Ik zou nu nog eenige opmerkingen willen wijden aan het
praeadvies van Burgemeester en Wethouders.
Burgemeester en Wethouders meenen, dat het zoo weinig
geeft om een tapverbod hier uit te vaardigen, omdat de inge
zetenen zich buiten de gemeente toch drank zouden kunnen
verschaffen.
Dit is natuurlijk zeer zeker voor een groot gedeelte waar,
maar dit neemt toch niet weg, dat de verleiding in de ge
meente dan is weggenomen. Het is wel opmerkelijk, dat bij
de stukken is te vinden een adres van twee drankbestrijders-
vereenigingen te Katwijk, een neutrale en een Christelijke,
waarin wordt verzocht of Leiden krachtige maatregelen wil
nemen tegen het gebruik van sterken drank, omdat, als men
dat in Katwijk wil doen, er gezegd wordt: dan gaan de men
schen in Leiden drinkenDat staat in het adres en nu mogen
sommige heeren dat niet prettig vinden, het is toch volkomen
juist geredeneerd. Zoo kunnen de gemeenten elkander steunen
en, als men hier het tapverbod invoert, versterkt men de
mogelijkheid voor de Katwijkers om daar goed werk te ver
richten.
Verder zeggen Burgemeester en Wethouders, dat de practijk
elders heelt geleerd, dat onder de werking van een tapverbod
gedurende de kermis en feestdagen het aantal wegens drank
misbruik opgemaakte processen-verbaal niet noemenswaard
verminderde, iets, dat algemeen is gesteld. Ik geloot echter
niet, dat men de werking van het tapverbod alleen kan be-
oordeelen naar het aantal processen-verbaal, dat opgemaakt
wordt tijdens het tapverbod is ingevoerd, want het spreekt
van zelf, dat bij het bestaan van een tapverbod de politie
uitteraard bij machte zal wezen veel strenger op te treden
dan wanneer geen tapverbod bestaat. De gevallen van dronken
schap zullen zich minder voordoen; dus, als zij zich voordoec,
zullen zij minder aan de aandacht van de politie kunnen
ontsnappen. Het aantal processen-verbaal is dus geen juiste
maatstaf. Indertijd heb ik te Middelburg een droge kermis
meegemaakt; ik logeerde vlak bij het kermisterrein en zoo
ben ik, wat anders mijn gewoonte niet is, meermalen de
kermis gaan bezoeken. Het viel mij toen op, dat er wel
vroolijkheid heerschte, maar dat de liederlijke tooneelen, die
men anders op een kermis ziet, daar ontbraken. De eenige
dronken menschen, die ik heb gezien, waren een paar matrozen
uit Vlissingen, die in die gemeente het noodige hadden
opgedaan.
De volgende opmerking, welke Burgemeester en Wethouders
maken, moet ik tot zekere hoogte billijken. Burgemeester en
Wethouders zeggen namelijk, dat het onaangenaam zou zijn,
dat die regeling wel zou gelden voor koffiehuizen, maar niet
voor sociëteiten. Het spreekt van zelf, dat een dergelijke
regeling voor ons een onaangenamen bijsmaak zou hebben en
dat wij, al benijden wij de heeren van de sociëteiten niet,
het in alle gevallen zeer verkeerd zouden vinden, als aan de
gewone drankgelegenheden zou verboden worden drank te
tappen en de sociëteiten dat wel zouden mogen doen. Ik ben
echter overtuigd, dat, als men een poging zou doen om dat
bezwaar uit de wereld te helpen, dezelfde personen, die zich
thans op grond van datzelfde feit tegen het tapverbod keeren,
dan zouden zeggen, dat men door bij wetswijziging de socië
teiten er in te betrekken de persoonlijke vrijheid zou aantasten.
De volgende opmerking van Burgemeester en Wethouders,
dat zij wenschen op te komen voor de vrijheid van de inge
zetenen, welke door de invoering van een tapverbod zou
worden beperkt, brengt mij tot de opmerking, dat Burge
meester en Wethouders zich niet hebben ingedacht welk
groot maatschappelijk kwaad het alcoholisme is. Als de tien
duizenden drankzuchtigen, die in ons land zijn, menschen,
die niet matig kunnen zijn en door erfelijken aanleg als
anderszins tot drankmisbruik worden gedreven, door een
dergelijken maatregel kunnen worden beschermd, dan weegt
daartegenover niet als een voldoende bezwaar, dat misschien
enkele menschen worden belemmerd in hun vrijheid om in
drankgelegenheden drank te koopen. Zeker weegt dat bezwaar
niet op tegen het voordeel, dat door het tapverbod zou worden
verkregen.
Burgemeester en Wethouders bestrijden ook de meening,
dat de Zaterdag en de Zondag de dagen zijn, waarop in het
bijzonder misbruik van sterken drank zou zijn te vreezen. De
juistheid van die meening valt alleen te bewijzen uit het
aantal wegens dronkenschap opgemaakte processen-verbaal.
Voor Utrecht is opgemaakt een staat, welke loopt over 12 jaren
en waaruit blijkt welk percentage van het totaal aantal ge
vallen van dronkenschap daar is geconstateerd op de Zater
dagen en de Zondagen en welk percentage op de andere
dagen der week. Dit geldt alleen maar de mannelijke bevol
king boven de 15 jaren. Men komt dan tot de conclusie, dat
van het totaal aantal processen-verbaal wegens dronkenschap
46 wordt opgemaakt op Zaterdag en Zondag, dus bijna
evenveel als op alle andere dagen van de week samen.
De Commissaris van Politie hier bestrijdt dat ook niet; hij
geeft toe in zijn rapport, dat op Zaterdag en Zondag de
meeste processen-verbaal opgemaakt worden, en hij komt tot
de conclusie, dat toch op die dagen geen misbruik van
sterken diatik is te vreezen in den zin der wet.
Ik begrijp dat niet, want dan zal men een anderen maat
staf moeten aanleggen. Wil men alleen nagaan wat men met
zijn eigen oogen ziet, dan moet men tot de conclusie komen,
dat op die dagen veel misbruik van sterken drank wordt
gemaakt. Door den aard van mijn werk ben ik gewoon
's avonds de straten van Leiden te doorki uisen en het is een
zeldzaamheid als men op een door de weekschen dag een
beschonkene tegenkomt, maar op Zaterdagavond gebeurt het
herhaaldelijk. Het zal wel geen toeval zijn, dat ik dat altijd
moet zien.
Het spreekt vanzelf, de Zaterdag en de Zondag leenen zich
daarvoor ook meer. Wanneer de menschen in de week aan
het werk zijn, dan bestaat er veel minder gevaar, dat zij veel
gebruik zullen maken van den drankmaar op den Zaterdag
en den Zondag is daartoe meer gelegenheid, vooral omdat
dat dagen zijn, waarop in het algemeen over ruimere geld
middelen wordt beschikt.
Ik geloof dus, dat die dagen wel degelijk dagen zijn, op
welke misbruik van sterken drank te vreezen is.
In het algemeen stelt de Kroon zich er niet mede tevreden
dat men eenvoudig zegt: de Zaterdag en Zondag zijn dagen,
welke aanleiding geven tot groot gebruik of tot misbruik
van sterken drankmaar wanneer wij wat betreft Leiden
zouden kunnen overleggen een staat, waaruit blijkt dat op
die dagen vele processen-verbaal wegens dronkenschap worden
opgemaakt, dan weet ik niet of niet, evenals ten aanzien
van zoovele andere plaatsen is gebeurd er zijn al 40
plaatsen, waar dergelijke verordening bestaat een tapver
bod zou worden goedgekeurd door de Kroon. Het zou althans
te probeeren zijn.
Ik blijf dus voorstander van de inwilliging van het ver
zoek van het Leidsch Drankweer-Comité.
Indien nu misschien verscheidene Raadsleden mochten
meenen, dat deze stap te forsch is, dat men niet weet hoe
de groote massa der ingezetenen erover denkt, en dat het
een bezwaar is hetwelk ik erken om een maatregel in
te voeren, een wettelijke verordening vast te stellen, hoe
goed ook bedoeld, welke niet de instemming heeft van het
grootste aantal der ingezetenen; indien dus vele Raadsleden
zich daardoor misschien zouden laten weerhouden om hun
stem te geven ten gunste van het verzoek van het Leidsch
Drankweer-Comité; dan wil ik hun gelegenheid geven om in
dit opzicht een bescheiden stap te doen, namelijk te beginnen met
dien maatregel in te voeren op 3 October. Dat is toch zeker
de dag, waarop gevaar voor misbruik van sterken drank
bestaat. De stemming, waarin de bevolking dan verkeert,
het komen van vele vreemdelingen van buiten, de overtuiging
dat het op dien dag er eens minder op aankomt of er veel
uitgegeven wordt, dat alles leidt er toe, dat op dien dag het
gevaar voor het aanbrengen van groote schade door het
alcoholisme veel grooter is dan op andere dagen.