MAANDAG 17 JULI 1922.
333
van het begrip »arbeider" kan worden opgenomen. Voorshands
kan dat mijns inziens niet, te meer omdat het de bedoeling is
deze belasting voor het geheele land ingevoerd te krijgen.
Men zal dan een uniforme interpretatie van het begrip
»arbeider" krijgen. Het gaat niet op, dat de eene plaatselijke
verordening ten aanzien van de heffing dezer belasting zou
bepalen, dat kinderen boven de 14 jaren als arbeiders werden
aangemerkt, terwijl de andere plaatselijke verordening den
16-jarigen leeftijd daarvoor koos. Een verordening, waarin een
dergelijke omschrijving voorkwam, zou dunkt mij vernietigd
worden.
Ik geloof wel, dat wij met het bedrag van de belasting lager
mogen gaan en ik meen, dat dat zeer goed zou zijn; maar
wij kunnen niet beloven, dat wij bij de begrooting met een
voorstel in dien zin zullen komen; dat zullen wij alleen doen,
als wij meenen dat het kan.
Het gaat niet aan om nu midden in het belastingjaar te
besluiten, dat men deze belasting niet zal heffen in dit jaar.
Men weet dat er beslissingen zijn van de Regeering, waarbij
Raadsbesluiten vernietigd zijn tot teruggave van reeds be
taalden hoofdelijken omslag; en zoo zou zonder twijfel ook
een besluit om over dit jaar de zakelijke belasting niet te
helïen, niet de goedkeuring der Kroon verwerven.
Wat betreft hetgeen de heer Wilmer heeft aangevoerd.dat
is een quaestie van hooger beroep. Men kan in zoo'n geval
zich wenden tot den Raad van Beroep en ten slotte kan zoo'n
zaak bij den Hoogen Raad komen.
Wij kunnen niet in eens zeggen: wij gaan het anders
inrichten. Wij moeten het beschouwen als een gemeentelijke
verordening en het gaat niet aan om een belasting anders
in te richten dan volgens de verordening mogelijk is.
Ik geef dus den Raad in overweging het praeadvies aan
te nemen, onder het voorbehoud, dat ik aangegeven heb.
De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke
stemming overeenkomstig het praeadvies van Burgemeester
en Wethouders besloten.
XX. Praeadvies op het verzoek van het Leidsch Drank-
weer-Comité, om te besluiten tot invoering van een tap verbod
van sterken drank, geldende van des Zaterdagsmiddags 12
tot des Zondags op het sluitingsuur en op den 3en October.
(Zie Ing. St. No. 207).
De Voorzitter. Bij dit punt stel ik tevens aan de orde
het voorstel van den heer van Eek om de Commissie voor de
Strafverordeningen te verzoeken een bepaling te ontwerpen,
waarbij wordt ingevoerd een tapverbod van sterken drank
voor 3 October of den dag, waarop Leiden's ontzet wordt gevierd.
Ik doe dit met dien verstande dat, wanneer eventueel het
praeadvies wordt aangenomen, dan toch daarmede niet ge-
praejudicieerd is op het voorstel van den heer van Eek. Als
dit voorstel niet was ingediend, dan had het praeadvies
gesplitst in stemming gebracht kunnen worden; maar nu die
quaestie van den 3-October in een afzonderlijk voorstel is
opgenomen, is het beter te doen zooals ik heb aangegeven.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer van Eck. M. d. V. Het feit, dat ik een voorstel
heb ingediend om de Commissie voor de Strafverordeningen
te verzoeken een tapverbod voor sterken drank te ontwerpen
voor den 3 October-dag, den dag, waarop de viering van
Leiden's ontzet plaats heeft, beteekent niet, dat ik mij kan
vereenigen met het afwijzend praeadvies van Burgemeester
en Wethouders ten opzichte van het verzoek van het Leidsch
Drank weer-Comité.
Ik heb dit voorstel ingediend voor het geval het praeadvies
van Burgemeester en Wethouders mocht worden aangenomen.
Alvorens over te gaan tot de bestrijding van het praeadvies
wensch ik twee opmerkingen te maken.
In de eerste plaats heeft het mij teleurgesteld, dat Burge
meester en Wethouders wel gepubliceerd hebben de adressen,
welke zich keeren tegen de invoering van het tapverbod,
doch niet de adressen, welke instemming betuigen met het
verzoek van het Leidsch Drankweercomité.
Ik begrijp zeer goed, wat voor antwoord ik daarop van
Burgemeester en Wethouders zal krijgen, namelijk dat eerst
genoemde adressen zijn adressen van adhaesie, maar daarmede
kan ik mij niet vereenigen.
Wat is het doel van die publicatie? De bedoeling is voor
een groot deel deze, dat men in het publiek zal weten wie
zich al dan niet voor een dergelijke zaak hebben verklaard.
Nu zijn wel gepubliceerd adressen van personen, die voor
het overgroote deel belanghebbenden zijn, maar niet gepu
bliceerd zijn al de stemmen van de menschen, die niet
belanghebbend zijn, doch die meenen, dat door de invoering
van het tapverbod een groot maatschappelijk belang zal
worden gediend. Die adressen zijn afkomstig ten deele van
kerkbesturen, ten deele van groote arbeidersorganisatie's. Wil
men dus objectief oordeelen over de stemmen, die in de
gemeente zijn opgegaan voor of tegen het tapverbod, dan is
het zeer gewenscht, dat men al die adressen even vermeldt.
Iri de tweede plaats heb ik mij er eenigszins over verbaasd,
dat over het verzoek van het Drank weer-Comité, dat toch
strekt om een strafbepaling in te voeren, de Commissie voor
de Strafverordeningen niet is gehoord. In andere gemeenten,
waar die kwestie ook aan de orde is geweest, is dat wel
gebeurd. Toen indertijd de Bond van Nederlandsche Onder
wijzers vroeg een rookverbod voor kinderen in te voeren, is
daarover wel degelijk het advies van de Commissie voor de
Strafverordeningen ingewonnen. Indien het verzoek nu wordt
afgewezen, zal dat geschieden zonder dat het advies van de
Commissie voor de Strafverordeningen is gevraagd.
Wat de zaak in het algemeen betreft, het komt mij voor,
dat men de argumenten, welke Burgemeester en Wethouders
aanvoeren tegen de inwilliging van het verzoek van het
Drankweer-Comité, in hun waarde en onwaarde ter zijde kan
laten en toch tot een bepaalde conclusie kan komen. Ik wil
daarmede dit zeggen, dat de argumenten eigenlijk niet de
hoofdzaak raken en dat niemand door die argumenten voor
of tegen de invoering van het tapverbod zal worden bekeerd.
Ons standpunt ten opzichte van het tapverbod wordt bepaald
door het algemeene standpunt, dat wij innemen ten opzichte
van het drankvraagstuk, en dat vraagstuk wordt in de argu
menten, door Burgemeester en Wethouders gebezigd, niet
aangeroerd. De hoofdzaak is de vraag: is het alcoholisme een
zoo groot maatschappelijk kwaad, dat de wetgever, zoowel de
algemeene als de plaatselijke, verplicht is om de middelen,
waarover hij beschikt, aan te wenden om dat kwaad tegen
te gaan, ook al toont men aan, dat daartegenover nadeelen
staan Ook als men aantoont, dat de middelen, waarover de
plaatselijke wetgever beschikt, niet voldoende zijn, kan dat
toch nog tengevolge hebben, dat men zegt: desniettegenstaande
is de plaatselijke wetgever verplicht al het mogelijke te doen,
en de Raad verplicht daartoe te besluiten, om dat zoo groote
maatschappelijke kwaad te bestrijden. Die zaak hebben
Burgemeester en Wethouders niet aangeroerd; zij hebben
die ter zijde gelaten en ik kan daaruit geen andere conclusie
trekken dan dat de steller of stellers van dit praeadvies niet
voldoende overtuigd zijn van het groote maatschappelijke
belang, dat hierbij betrokken is. Men praat over dronkenschap
en over processen-verbaal, die wegens dronkenschap zijn
opgemaakt, maar dronkenschap is niet het ergste. Als iemand
dronken is, is het maatschappelijk gevaar voorbij. Iemand,
die zich een roes gedronken heeft, is ongevaarlijk... Mijnheer
de Voorzitter! Ik begrijp, dat gij uw schouders ophaalt,
maar
De Voorzitter. Iemand, die dronken is, kan wel eens ge
vaarlijk zijn.
De heer van Eck. In de periode tusschen de nuchterheid
en de roes, de periode, waarin men niet altijd aan de menschen
kan zien, dat zij een borrel op hebben, is de toestand het
meest gevaarlijk.
Wijlen prof. Stokvis heeft terecht gezegd, dat de alcohol is
een hersenvergif, dat ook werkt wanneer men het niet ge
bruikt in groote mate en ook wanneer het niet onmiddellijk
leidt tot dronkenschap. Door dat gebruik van den alcohol en
door het steunen van de drinkgewoonte wordt ontzaglijk
veel onheil over de menschheid uitgestort. Wie eenigszins
maar nagaat wat voor rampen door den alcohol over de wereld
worden gebracht, acht zich verplicht alles aan te wenden wat
te doen is om dat kwaad te weren.
Men kan weten, hoevelen in krankzinnigengestichten, in
ziekenhuizen, in gevangenissen terecht komen door het alcohol
gebruik. Dat zijn niet altijd menschen, die dronken zijn ge
weest; er zijn misschien een reeks menschen bij, die nooit
dronken geweest zijn; maar door dat vergif, door dat hersen
vergif, wordt het verstand beneveld, wordt de wil verslapt;
de menschen worden gedemoraliseerd en aldus worden zij
maatschappelijke schipbreukelingen.
Ik ben er van overtuigd, dat, wanneer door den Raad be
sloten werd tegen dit euvel zoo krachtig mogelijk op te
treden, een reeks van menschen, ook menschen, die gewoon
zijn alcohol te gebruiken, den Raad deswege zouden prijzen
en zich gelukkig zouden achten, omdat de verleiding vermin
derd zou zijn en de vrouwen en kinderen daarvan zeker groot
voordeel zouden ondervinden.
Wat is eigenlijk de bedoeling van het tapverbod? De be
doeling is eenerzijds om het drankgebruik te belemmeren
het opheffen kunnen wij toch niet en anderzijds om te
verkrijgen den steun of de moreele uitspraak van een publiek
college, dat het drankgebruik zoo krachtig mogelijk moet
bestreden worden, en in de derde plaats om tot bezuiniging
te komen.
Wat dit laatste aangaat, er wordt zooveel over zuinigheid