332
MAANDAG 17 JULI 1922.
dat de Commissie van Financiën of welk lid van den Raad
ook bij de behandeling van de begrooting voor 1923 deze
zaak ter sprake brengt, omdat wij dan de cijfers vóór ons
krijgen en weten hoe de begrooting er uitziet. Thans weten
wij dat niet, omdat het saldo van de rekening over 1921,
dat als basis voor de begrooting van 1923 zal moeten dienen,
nog niet bekend is. Vaststaat in elk geval, dat de zakelijke
belasting op het bedrijf over het loopende jaar moet geheven
worden. Het advies van de Commissie van Financiën kan
nooit tot strekking hebben dat niet te doen, want bij de
begrooting voor 1923 kunnen wij alleen beslissen over het
geen wij in 1923 zullen doen en dat heeft niets met het jaar
1922 te maken. Bovendien zijn wij verplicht deze belasting
over dit jaar te heffen, omdat de heffing bij verordening is
vastgesteld.
Ik zou dus willen zeggen: wij handhaven ons praeadvies
in dien zin, dat wij gaarne de principieele discussie tot de
behandeling van de begrooting willen uitstellen en dan de
zaak opnieuw onder de oogen zien, maar dat de belasting,
wat dit jaar betreft, natuurlijk zal worden geheven. Wij
moeten, zooals ik duidelijk heb gemaakt, ten zeerste ontraden
ineens een belasting te gaan afschaffen, waarvan wij voor
1922 de opbrengst broodnoodig hebben. Ik ben de eerste om,
als het kan, die belasting af te schaffen, maar wij kunnen
dat niet doen naar aanleiding van een request op de helft
van het belastingjaar, terwijl wij de opbrengst niet kunnen
missen.
Wat de principieele kwestie betreft kunnen wij een be
slissing nemen bij de begrooting.
De heer Sanders. M. d. V. Gij beroept u er op, dat deze
belasting dit jaar niet kan worden afgeschaft, maar ik geloof
wel, dat een besluit kan worden genomen, dat die belasting
voor dit jaar niet zal gelden. Of dat mogelijk zal zijn, zal
mijns inziens hoofdzakelijk afhangen van de uitkomsten van
de rekening over 1921, die er nog niet is en waarover wij op
dit oogenblik dus nog niet kunnen oordeelen.
Wij zullen toch gemakkelijker ons een oordeel kunnen
vormen over de noodzakelijkheid om deze belasting af te
schaffen wanneer wij de rekening 1921 voor ons hebben dan
wanneer wij die nog niet kennen.
Dit is in hoofdzaak de reden, waarom de Commissie van
Financiën dit advies gegeven heeft.
Wij zouden er thans over kunnen spreken, maar ik ben
ervan overtuigd, dat ik bij de begrooting weder het woord erover
zou moeten voeren. Het is zuiver een voorstel van practischen
aard om niet thans de discussie daarover te voeren doch bij
de behandeling der begrooting.
De heer Eerdmans. M. d. V. Ik ben het met u eens, dat
het niet mogelijk is om, wanneer een verordening eenmaal
van kracht is geworden, hier een besluit te nemen, dat men
haar dit jaar uiet zal toepassen.
Ik heb thans alleen het woord gevraagd om mijne vol
doening erover uit te spreken, dat het standpunt van het
college ten opzichte van deze zaak zoozeer gewijzigd is, dat
zij nu zeggen: «Gaarne erkennen wij, dat de zakelijke belas
ting op het bedrijf geen ideale belasting is", terwijl, als ik
mij wel herinner, indertijd, toen deze belasting hier een
onderwerp van bespreking uitmaakte, van den Voorzitters-
stoel gezegd werd, dat dit nu juist zoo'n verstandige en
ideale belasting was
De Voorzitter. Ik lag toen ziek te bed!
De heer Eerdmans. Dan is het Mr. van der Pot geweest,
die dat gezegd heeft.
Toenmaals vond het college dit een verstandige en ideale
belasting.
Ik neem met genoegen kennis van het gewijzigd oordeel
van Burgemeester en Wethouders in dit praeadvies en ik
achtte deze verandering van waardeering van genoegzaam
gewicht om naar aanleiding daarvan even het woord te vragen.
De heer de Lange. Ik kan mij zeer goed voegen naar het
praeadvies van Burgemeester en Wethouders, maar ik zou
ten opzichte van een enkel punt een vraag tot het college
willen richten, namelijk of het zich niet wat te pertinent
heeft uitgelaten toen het zeide, dat er geen quaestie van is,
of ook voor jeugdige krachten deze belasting verschuldigd is.
Natuurlijk bedoel ik niet om thans het tegenovergestelde
te bepleiten; dergelijke discussie zou beter voorbereid moeten
wezen dan nu het geval is; deze quaestie kan dus nu niet
behandeld worden; maar wel zou ik deze vraag willen doen:
zou het college niet in overweging willen nemen en onder
zoeken, of het niet mogelijk is, dat in de verordening een
interpretatie wordt opgenomen van wat arbeiders zijn?
Ik heb deze vraag reeds gesteld bij de behandeling van de
eerste verordening en toen heeft de Wethouder mij niet
geantwoord: dat zou in stiijd zijn met de wet, maar wel:
het komt ons voor, dat het het beste zal zijn dat de practijk
dat uitmaakt.
Het zou best kunnen gebeuren, dat het antwoord van
Burgemeester en Wethouders nu, na onderzoek, anders zou
luiden dan het antwoord van toenmaals. Ik meen, dat het
niet buiten de bevoegdheid van den Raad omgaat, wanneer
hij in de verordening opneemt een omschrijving van wat wij
als een arbeider met het oog op deze belasting zouden aan
merken. Ik zou die eventueele bevoegdheid willen gebruiken
omdat ik er iets voor gevoel om in het vervolg niet meer de
jeugdige arbeiders onder deze belasting te betrekken.
Ik opper dit denkbeeld alleen en ik stel de vraag alleen
opdat, wanneer de tijd zal gekomen zijn om de vraag onder
de oogen te zien, of deze belasting al dan niet gecontinueerd
zal worden, dan wel eenigermate verzacht zal moeten worden,
dit dan misschien wat vollediger een punt van bespreking
zal kunnen uitmaken.
De heer Wilmer. M. d. V. Ik begrijp niet wat op dit oogen
blik aan de orde is. Is aan de orde het voorstel om de dis
cussie^ uit te stellen
De Voorzitter. Het gaat over de aanneming of verwerping
van bet praeadvies van Burgemeester en Wethouders, dat naar
aanleiding van het advies van de Commissie van Financiën in
dien zin wordt gehandhaafd, dat wij gaarne de principieele
bespreking van deze belasting willen doen plaats hebben bij de
begrooting voor 1923 en dan willen doen uitmaken in hoeverre
die belasting voor het volgende jaar noodig zal zijn, maar
dat wij thans moeten ontraden het verzoek in te willigen,
omdat er geen reden is om de zakelijke belasting op het
bedrijf van af 1 Januari j.l. niet te innen, aangezien wij de
opbrengst niet kunnen missen. Wij hebben reeds besloten om
het vermenigvuldigingscijfer voor de plaatselijke inkomsten
belasting op 1 in plaats van op 1.1, zooals door Burgemeester
werd voorgesteld, vast te stellen; bovendien is de gasprijs
met één cent per Ms. verlaagd en nu zouden wij ineens
75.000.gaan prijsgeven door afschaffing van de zakelijke
belasting op het bedrijf?
De heer Wilmer. M. d. V. Dat wilde ik even vragen en
verder wensch ik te onderstrepen hetgeen door den heer de
Lange is gezegd. Bovendien zou ik aan den Wethouder willen
vragen of reeds dit jaar bij de inning van de belasting een
omschrijving kan worden gegeven van het begrip «arbeider".
Er is indertijd door den heer van der Pot, toen hij deze
belasting verdedigde, gezegd, dat de praktijk maar moest
uitwijzen wat een arbeider was, maar er is reeds gebleken,
dat, als de practijk dat moet uitwijzen, dit tot groote moeilijk
heden aanleiding geeft. Ik weet, dat er betaald moet worden
voor arbeiders, die men bijvoorbeeld van 's middags 4 tot
's avonds 6 uur in zijn dienst heeft, onder anderen voor
personen, die de couranten rondbrengen, nadat zij overdag
bij een anderen patroon hebben gewerkt. Met het oog op de
ernstige moeilijkheden, die zich voordoen, zou ik aan den
Wethouder in overweging willen geven het begrip «arbeider"
te omschrijven.
De heer F. Elkerbout. M. d. V. Ik geloof, dat de heer Wilmer
de plank mis slaat, als hij zegt, dat de zoogenaamde couranten-
loopers tot de arbeiders worden gerekend. Dat is niet het
geval, want in den regel worden die menschen uitgeschakeld.
Krachtens zijn directeurschap van een courant kan hij dat
wel weten.
De Voorzitter. Ten slotte wil ik nog het volgende zeggen.
Wat de heer Sanders in het midden heeft gebracht lijkt mij
niet ter zake dienende. Als wij de begrooting voor 1923 be
handelen, kunnen wij onmogelijk een beslissing nemen voor
1922. Wij zouden wel kunnen besluiten om de belasting voor
1922 in te trekken met ingang van 1 Januari 1922, maar
wat zou dat nu voor een wijze van belastingheffing zijn? Ik
zou willen vragen: hoe denkt men rond te komen, als men
vooreerst Vio minder aan inkomstenbelasting heft dan Burge
meester en Wethouders noodig achten, als men verder den
gasprijs met 1 cent verlaagt en als men dan daarenboven de
zakelijke belasting op het bedrijf gaat cadeau geven, die reeds
verschuldigd is? De biljetten hadden reeds kunnen zijn uit
gereikt en de belasting had kunnen zijn betaald. Dat kunnen
wij absoluut niet doen. Ik heb nog nooit een voorstel zien
doen om midden in een jaar met een of andere belasting
heffing op te houden.
Ik vind het wenschelijk bij de begrooting voor 1923 de
zaak te behandelen en dan de vraag onder de oogen te zien
of er termen zijn om met ingang van 1 Januari daaraan
volgende deze belasting te verminderen. Bovendien kan dan
de kwestie, door den heer Wilmer besproken, worden bekeken,
namelijk of in de belastingverordening niet een omschrijving