MAANDAG 26 JUNI 1922. 297 Er is gezegd, dat alle kinderen nü wel naar de'opleidings scholen zullen gaan, maar ik geloof, dat men zich die zaak verkeerd voorstelt. Ik kan niet aannemen, dat alle ouders zoo dwaas zullen zijn om hun kinderen per se naar de op leidingsscholen te sturen. Als de ouders verstandig zijn, zul len zij rekening houden met het doel, dat zij met het onderwijs voor hun kinderen hebben, en hun kinderen niet onnoodig naar de opleidingsscholen zenden. In ieder geval zullen wij, wat dit betreft, de practijk van onze reorganisatieplannen moeten afwachten, en mocht inderdaad later blijken dat de meeste kinderen naar de opleidingsscholen gaan, dan zullen scholen bestemd voor eindonderwijs in opleidingsscholen om gezet moeten worden. Ik moet nu nog even opkomen tegen hetgeen de heer Groeneveld heeft gezegd. Hij hefft mij blijkbaar geheel ver keerd begrepen, wat wel aan mij zal liggen. Hij heeft het voorgesteld alsof wij van plan zijn om aan de ouders, die hun kinderen willen sturen naar de opleidingsschool voor Hoogere Burgerschool en Gymnasium, te zeggen dat kind mag er niet komen, want gij kunt toch duurdere studie niet betalen. De heer Groeneveld. Dat zal nooit gebeuren. De Voorzitter. Ik heb dat ook niet gezegd. Gij hebt mij aangevallen, maar gij moet mijn woorden juist weergeven. Ik heb gezegd: vele ouders zullen er niet aan denken hun kinderen naar die school te sturen, omdat het hun niet con venieert hun kind voortgezet onderwijs te laten genieten, en dus een andere school kiezen, wetende, dat onder de om standigheden, waarin zij verkeeren, van verder onderwijs voor hun kinderen geen sprake kan zijn. Maar staat er in de stukken iets van, dat Burgemeester en Wethouders zouden zeggen: die kinderen mogen daar niet komen, de ouders kunnen het niet betalen? De heer Groeneveld. Zal het nooit gebeuren? De Voorzitter. Wat is dat voor een vraag? Burgemeester en Wethouders zullen rekening houden met de wenschen van de ouders, voor zoover dit mogelijk is. Wij zullen, als het noodig is, de ouders kunnen raden, maar wij zullen per slot van rekening met hunne wenschen rekening houden. Niet één kind zal geweerd worden van een bepaalde school, omdat wij meenen, dat het den ouders niet convenieert het kind verder te laten leeren. Men moet dus riiet denken, dat wij kinderen van een bepaalde school zullen weren op grond van de minder goed gesitueerde positie van de ouders. Dezelfde fout heeft de heer Groeneveld gemaakt toen hij beweerde, dat ik gezegd had, dat, als de levensomstandigheden van de ouders veranderen, dan ook de ontwikkelingsmogelijk heid van het kind verandert. Dergelijken onzin heb ik heusch niet verteld. Ik heb dit gezegd: het kan gebeuren dat ouders, die eerst ten gevolge van hunne omstandigheden een bepaalde school gekozen hebben, naderhand voor hunne kinderen een andere school kunnen nemen. De heer Groeneveld sprak van het geval, dat iemand een lot uit de loterij trekt. Het kan best gebeuren, dat zoo'n vader zegt: nu kan ik het wel betalen, nu wil ik gaarne hebben, dat mijn jongen gaat studeeren. Dan bestaat de mogelijkheid om het kind te ver plaatsen naar een andere school. Maar ik heb natuurlijk niet den onzin gedebiteerd, dat, wanneer een vader een lot uit de loterij trekt, daardoor de ontwikkelingsmogelijkheid van zijn kinderen verandert. Hetgeen de heer Groeneveld zeide van het Amsterdamscbe plan is niet juist. Hij zegt: te Amsterdam krijgt men de eenheidsschool en een gelijk leerplan. Ik wil het gaarne ge- looven, maar ik heb zoo even duidelijk voorgelezen, dat dit dan niet is naar den wensch van Burgemeester en Wet houders, dat zij juist te kennen gegeven hebben, dat het aanbeveling verdient dat de vergadering van hoofden en secretarissen van schoolvergaderingen de wenschelijkheid en de mogelijkheid bespreekt om op den grondslag van dat algemeen leerplan voor bepaalde scholen of groepen van scholen een meer of minder afwijkend leerplan in te voeren, met andere woorden differentiatie van het leerplan tot een punt van bespreking in hun bijeenkomst te maken. Kan men duidelijker te kennen geven, dat men niet op alle scholen hetzelfde leerplan, hetzelfde onderwijs, wil hebben? Het kan gebeuren, dat het te Amsterdam niet lukt, maar de wensch van "Burgemeester en Wethouders was daar niet een uniform leerplan maar een verschillend leerplan. Dus het komt op hetzelfde neder ongeveer als wij willen; alleen wij komen er wat royaler voor uit. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer Knuttel wordt in stemming gebracht en met 20 tegen 9 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Splinter, Kuivenhoven, Meijnen, Wilmer, Huurman, Oostdam, Stijnman, de Lange, van Hamel, Bisschop, Sanders, Eerdmans, Jan de Lange, Schoneveld, Heemskerk, Pera, Mulder, Bots, Wilbrink en de Voorzitter. Vóór stemmen: de heeren Sijtsma, van Stralen, Piekaar, Knuttel, Groeneveld, van Eek, de dames DubbeldemanTrago en van Itallie—van Embden en de heer A. Eikerbout. (De heer van Hamel was inmiddels ter vergadering gekomen.) Beraadslaging over punt I, luidende: »de tegenwoordige 1ste klasse scholen om te vormen tot ééne school, uitsluitend bestemd voor kinderen, die in een 6-jarigen leertijd worden opgeleid voor Gymnasium en Hoogere Burgerschool en 3eze school te vestigen in het schoolgebouw aan de Aalmarkt"; De Voorzitter. Hierop is ingediend een amendement van mevrouw van Itallievan Embden en den heer Sijtsma, en een amendement van den heer Groeneveld, welke gelijkluidend zijn en strekken om punt 1 te lezen als volgt: »de tegenwoordige le klasse scholen om te vormen tot één School, waarvan het 5e en 6e leerjaar uitsluitend bestemd is voor kinderen, die in een 6-jarigen leertijd worden opgeleid voor Gymnasium en H. B. S. en deze school te vestigen in het school gebouw aan de Aalmarkt." Waar de beide amendementen geheel dezelfde zijn, zou ik willen vragen of niet een van de voorstellers bereid is het zijne in te trekken. Wat den tijd van indiening betreft, heeft mevrouw van Itallie de prioriteit. Wil misschien de heer Groeneveld het zijne intrekken? De heer Groeneveld. Het beteekent toch niets of ik het intrek of handhaaf. De Voorzitter. Ik kan toch straks niet twee maal hetzelfde amendement in stemming brengen. De heer Sijtsma. M. d. V. Als de heer Groeneveld er prijs op stelt, dat zijn amendement wordt gehandhaafd, hoewel het onze eerder werd ingediend, willen wij het onze wel intrekken. Het komt op de zaak aan. De heer Groeneveld. M. d. Y. Als het alleen over het stemmen gaat, wil ik mijn amendement wel intrekken. De Voorzitter. De heer Groeneveld heeft zijn amendement ingetrokken, zoodat alleen dat van mevrouw van Itallievan Embden en den heer Sijtsma is overgebleven. Ik geef het woord aan den heer Sijtsma om het toe te lichten. De heer Sijtsma. M. d. V. Wij gaan een klein beetje minder ver dan de heer Knuttel, over wiens voorstel lang en breed is gepraat, zoodat het mijns inziens volstrekt niet van belang is deze zaak opnieuw weer te gaan behandelen. Ik houd daarvan niet. Ik zie toch het lot van ons voorstel al aankomen en ik zal dan ook niet trachten enkele heeren te overtuigen, dat het beter is het aan te nemen. Wellicht zijn er leden, die met mij meenen, dat de eerste vier jaren van het onderwijs zeker voor al de kinderen moeten worden gelijk gesteld en die zullen hun stem dan wel aan ons voorstel willen geven. Ik zal echter niet trachten bekeerlingen te maken, want ik vrees, dat dat toch niet zal lukken. Ik zal dus verder maar zwijgen. De heer Meijnen. M. d. V. Ik wil gaarne even mijn stem motiveeren tegen het amendement van den heer Sijtsma en mevrouw van Itallievan Embden en vóór het voorstel van Burgemeester en Wethouders, terwijl ik ten aanzien van het laatste een vraag wensch te doen. Ik ben niet vóór dit amendement, omdat het een belangrijk ding in mijn oog aantast, namelijk de eenheid van de school. Elke school is een eenheid, één geheel. Dit amendement legt de school in twee deeleneen van twee jaren en een van vier jaren. Dit amendement verhindert de onderwijzers van deze school om sommige punten van de leerstof, die voor de lagere klassen geschikt zijn, daar te behandelen en verplicht hen dat uit te stellen tot de twee laatste jaren, waarin kinderen aan die school kunnen worden toegevoegd. Dit amendement schept ook een moeilijkheid met betrekking tot de leerboekjes, zooals die thans zijn. Zij hebben de leerstof over de verschillende leerjaren verdeeld, maar bij aanneming van dit amendement zullen zij minder bruikbaar zijn, omdat verschillende dingen dan niet meer in de lagere klassen mogen worden behandeld en uitgesteld moeten worden tot de hoogere klassen. Daarom ben ik niet vóór dit amendemenl. Ik vind het ook niet goed, dat al de kinderen van de lagere klassen opgehouden worden door enkele, die er later

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 9