204
MAANDAG -20 JUNI 1922.
lang men niet allé kinderen kan dwingem'op de eene open
bare staatsschool te gaan.
Zeker, mijnheer de Lange! U wilt toch niet zeggen, dat
u voor de vrije school zijt? Uwe Regeering wil toch in'-Indië
de school van den Sarekat Islam ook onderdrukken!
Ik ben voor de eene openbare neutrale school en zoolang
wij die niet verkregen hébben en' zoolang de school'niet ge
worden is een arbeid-eenheidsschool, bereiken wij voor het
onderwijs niet heel veel; maar dat kan ons niet ertoe bewegen
om af te stappen van dezen principieelen eiSch, die trouwens
eigenlijk voor de bourgeoisie alleen groote bezwaren kan
medebrengen.
Ik kan dus niet inzien, dat het in eenig opzicht ten na-
deele van het onderwijs in het algemeen zal zijn, al geef ik
toe, dat ik evenmin hiervan groote resultaten verwacht als
van welke'andere, op zich zelf'staande hervorming, welke wij
in het kader van deze maatschappij zouden kunnen krijgen.
De heer Wilbrink. Laat het dan maar uitzieken!
De heer Knuttel. Dat wil ik liever niet. Ik vrees, dat met
dat uitzieken te veel menschen zouden bezwijken.
De heer Wilbrink zit maar te interrumpeeren, maar er
blijkt uit, dat hij zelfs van de allereerste beginselen van het
communisme niets afweet.
De Voohzitter. Ik verzoek beleefd om niet aanhoudend te
interrumpeeren. Men late de verschillende sprekers kalm uit
spreken, iedereen kan straks van mij het woord krijgen om
te zeggen wat hij te zeggen heeft. Die interruptie's zijn voor
de sprekers zeer hinderlijk.
De heer Knuttel. M. d. V. Men zal begrijpen, dat hetgeen
te Amsterdam en te Alkmaar geschied is op mij niet den
minsten indruk maakt. Wel vind ik dat zeer leerzaam en ik
hoop, dat velen buiten dezen Raad, wanneer zij bij het lezen
van het verslag dezer bespreking daarvan kennis nemen,
daardoor tot nadenken zullen gebracht worden, maar voor
mij beteekent het niets.
ïk blijf dus bij mijn voorstel en ik hoop, dat dé Raad het
zal aannemen.
Mevr. van Itallie—van Embden. M. d. V. U"hebt een
beroep gedaan op ons, dat wij zouden waardeeren het ver
schillend standpunt, dat hier werd verdedigd. Ik hoop, dat ik
reeds den indruk heb weten' te vestigen, dat het mij aan
waardeering van eens anders standpunt niet zal ontbreken.
Ik neem volkomen aan, dat hetgeen gij en anderen willen
even goed berekend is op het nut en de goedheid voor de
kinderen als mijn wenschen op dit gebied; tHet eenige is, dat
wij er verschillend over denken en het recht hebben daarvan
te getuigen. Als ik nu weer heb gehoord hoe gij klaar voor
ons hebt uiteengezet wat de kinderen- van "de lste klasse-
scholen vóór hebben, zoowel op school als thuis, dan kan ik
alleen aan het feit, dat wij allen ons zoo gemakkelijk inleven
dn bestaande toestanden, toeschrijven de omstandigheid, dat
wij het eigenlijk niet voelen schrijnen aan ons hart, dat toch
de grootste massa der kinderen deze zoo menschelijke voor
rechten niet bezit, waardoor wij ons onderwijs zoo gaan
inrichten, dat een klein deel der kinderen, slechts 5 of
10 datgene heeft wat een kinderleven zich kan doen ont
wikkelen tot een groot menschenbesfaan.
Terugkomende op mijn gezegde, dat hetgeen de kinderen
uit de lagere klassen medebrengen voornamelijk is handigheid,
wil ik even zeggen, dat ik bedoel, dat handigheid niet iets
aparts is, dat aan de handen als zoodanig vastzit, maar dat
handigheid ook de hersenen ontwikkelt en even goed als
datgene wat de kinderen uit een ander milieu medebrengen
is om te zetten in een scherpzinnigheid in het leerplandat
die beide dingen niet uit elkander gehouden kunnen worden
en dat het ééne alleen uit een ander milieu van menschheid
voortkomt dan het andere. Wel hebben wij gehoord, dat
bepaalde proeven, die met hersenontwikkeling van kinderen
zijn genomen, hebben uitgemaakt, dat kinderen van de
lste klasse-scholen verder zijn dan de andere kinderen doen
uitkomen dat zij zijn. Wij hebben die proeven ook voor de
middelbare scholen gehad ik heb die zelve medegemaakt
en eveneens voor volwassen menschen. Die proeven leverden
als uitkomst op, dat de menschen, die hooger onderwijs had
den genoten, het gemakkelijkst in een minuut een beeld
konden omvatten boven de anderen. In Utrecht hebben wij
ons aan die proeven onderworpen en deze leverden voor
volwassen menschen precies hetzelfde op als gij hebt aange
geven voor de kinderen.
Gesteld eens, dat het onderwijs op de scholen iets lang
zamer moest gaan dan thans hetgeen niet wil zeggen,
dat er niets meer bij kwam, maar de gang kon rustiger zijn,
omdat de leerstof over zeven jaren was verdeeld dan zou
dat mijns inziens niet zoo'n groot bezwaar zijn, want ten slotte
is het niet het onderwijs, dat1 de waarde van den mensch
aangeeft, en evenmin de vraag of het'vlugger dan wel lang
zamer gaat, maar wel het beschavingspeil. En dat beschavings
peil willen wij voor de lagere klassen der bevolking doer,
stijgen, opdat in het algemeen het volk op een- hooger
beschavingspeil' kome te staan dan een deel van het volk
thans kan bemachtigen. Ik wijs weer op Zwitserland, waar
de volkseenheidsschool reeds generatie's weékt en waar, zooals
algemeen gezegd wordt, het volk beschaafder is dan elders.
Men mag dat echter' niet omkeeren en 'niet'oorzaak en gevolg
verwisselen door te zeggen, dat het volk beschaafder en
daardoor de eenheidsschöol mogelijk is. Neen, het volk is
beschaafder geworden, omdat de eenheidsschöol daar reeds
generatie's werkt. Indien er. niet meer een'afgrond bêstdat
tusschen de verschillende klassen der bevolking, dan heeft
dat voor de bevolking'"meer waarde dan de vraag of het
onderwijs'sneller of langzamer geleerd wordt. Gij zegt, Mijn
heer'de Voorzitter, dat de vraag is: is het doel voortgezet
onderwijs dan wel eindonderwijs? En dan vindt' gij dat de
kinderen van het eindonderwijs pleizieriger 'af zijn dan de
anderen, omdat zij minder ballast hebben; Dat ben ik 'met
u eens, maar ik geloof, dat wij alle kinderen op die eene
school moeten laten en dan de examens inrichten naar' de
kinderen, niet de kinderen laten springen naar de examens.
Gij zegt daar spottend»wij", maar wij vormen te zamen
toch het Nederlandsche volk en wat in een'stad begint woédt
een landsbeweging. Wij kunnen niet zeggen: wij doen maar
niets, want een ander doet ook niets. Dat zegt ons land ook
niet, als het de Haagsche Conferentie naar binnen laat komen,
ofschoon' het tevoren "niet van het nut overtuigd is, maar
men moet toch de poging doen. Er is'geen groot'en geen
klein; in" het menschenleven niet en in het staatsleven niet.
Het heeft alles zijn zelfde'waarde.
Mijnheer de Voorzitter. U hebt mij gevraagd: hoe moet
het1 dan gaan met de kinderen'Hoe móeten wij die verdee-
leh? Ja, ik zit niet op den Wethouderszetel; daarvoor kan
ik geen recept geven. Men moet dat geen zwakheid vinden.
Wanneer het mijn taak was, zou ik trachten het te doen;
maar op 'dit oogenblik vind ik dat een beetje ingewikkeld
probleem. Maar het is wel mijn vraag aan u: hoe wilt gij
het doen?
Mijnheer de Voorzitter. U zegt:, die kinderen mogen allen
overgaan naar een andere school; ze mogen allen geplaatst
worden naar"den'wil van.de ouders. In de eerste plaats wil
ik vragenhebt u altijd 'plaats op de school, waarheen de
kinderen mogen overgaan? Wat doet u ermede, als de eene
school leeg loopt en de andere te vol; wanneer-alle ouders,
Wat mij zeer plausibel'lijkt, im den loop van lO jaren zouden
vragen de opleidingsschool? Mij dunkt, dat de ouders,-van
welke categorie ook, er niets' mede verliezenhet schoolgeld
is tegenwoordig progressief geregëld; men behoeft-'het niet
meer te laten omdat men bang is het niet te zullen kunnen
opbrengen. Ouders, die voor hun kind het beste willen, zul
len dus altijd die mogelijkheid nemen, die 'het meest voor de
toekomst van het kind biedt. Het is' dus zeer redelijk,' dat
'alle ouders zullen zeggen: wij laten'de kinderen gaan naai
de opleidingsschool: vallen ze af, dan vallen ze af; maar wij
kunnen het althans probeeren.
U hebt gevraagd, wat'-de ouders' willen en u hebt gesproken
van een referendum. Dat was een gevaarlijk gezegde....
"De Voorzitter. Een referendum?
Mevrouw van Itallie—van Embden.' U -'hebt het woord
niet gebruikt, maar het lag er toch in opgesloten. U hebt
gevraagd: wat willen de ouders? Wanneer wij pr werkelijk
een referendum van zouden kunnen maken, wanneer wij alle
ouders naar hunne meening op dit stuk zouden kunnen
vragen, dan zou ongetwijfeld de meerderheid te'vinden zijn
voor het systeem, dat de V. D. voorstaan; want de gegoeden,
die eé'tegen zouden kunnen zijn, waarvan een groot deel er
tegen is, vormen toch maar een kleine 'minderheid. Wanneer
u vraagt:'wat willen de ouders? dan doet u een zeer gevaar
lijke vraag. Die vraag beteekent eigenlijk i wat wil juist een
bepaald soort van ouders?
Mijnheer de Voorzitter. U hebt. ook gezegd: de'meest ont
wikkelden geven bij het onderwijs' den pas aan. Ik geloof, dat
u 'zich hierin vergist
De Voorzitter. Zij geven den pas niet aan!
Mevrouw van Itallievan Embden.-Wanneer zij den pus
niet aangeven, dan doet het er niets toe, of er eenigen bijko
men, die nog iets langzamer gaan. Wanneer de meer ont
wikkelden den pas aangaven en de anderen moesten medege-
sleept worden, dan zou ik zeggen:'dan wordt de stroom,'die
medegesleept wordt, nog grooter. Nu zijnb'het de meer
ontwikkelden, die den pas niet aangeven. Zou men op den
duur niet kunnen zien, dat die meer ontwikkelden uit die
lagere klasse der bevolking zullen voortkomen?