120
van Fabrikanten van Verduurzaamde Levensmiddelen in
Blik en Glas, gevestigd te Leiden en de Voorzitter en Secre
taris van het district Leiden van de Ned. Federatie van
van Boekdrukkerspatroons aan dit adres adhaesie betuigd,
terwijl eindelijk de Kamer van Koophandel en Fabrieken
voor Bijnland in een tot U gericht schrijven ten zeerste
aandringt op eene zoo spoedig mogelijke intrekking van de
verordening, regelende de heffing eener zakelijke belasting
op het bedrijf.
Tot ons leedwezen kunnen wij geen vrijheid vinden U in
overweging te geven op de verzoeken in te gaan. Gaarne
erkennen wij, dat de zakelijke belasting op het bedrijf geen
ideale belasting is en dat, indien tot verlaging of afschaffing
van belastingen kan worden overgegaan, deze heffing een
der eerste is, om voor vermindering of afschaffing in aan
merking te komen. Doch hoe iemand, die op de hoogte is
van den financieelen toestand der gemeente en het hooge
percentage, hetwelk aan gemeentelijke belasting op het in
komen moet worden opgebracht, op dit oogeriblïk afschaffing
van de zakelijke belasting op het bedrijf kan bepleiten,
zien wij niet in. Zeer terecht, dringt de Kamer van Koop
handel er dan ook slechts op aan de desbetreffende ver
ordening zoo spoedig mogelijk in te trekken.
Ons College is volkomen bereid om, indien de financieele
toestand der gemeente beter wordt, te overwegen, in hoe
verre de zakelijke belasting op het bedrijf om te beginnen kan
worden verminderd. Voor dit jaar is dit echter ten eenen-
male onmogelijk, te meer nu het vermenigvuldigingscijfer
voor het belastingjaar Mei 1922Mei 1923 zoo laag mogelijk
is gesteld en dus eene verlaging van de zakelijke belasting-
op het bedrijf om van afschaffing nu maar niet te
spreken slechts tot een aanzienlijk tekort op de gemeente
rekening zou leiden.
Wijziging van de heffing in dien geest, dat bij de bedrijven
met gemiddeld meer dan 9 arbeiders (de belasting vangt aan
bij bedrijven met tenminste gemiddeld tien arbeiders) voor
de eerste 9 arbeiders of voor jeugdige krachten geen belas
ting verschuldigd zou zijn, zooals in de adressen wordt
aangeprezen, is niet mogelijk, aangezien een dergelijke
regeling in strijd zou zijn met artikel 212e der Gemeentewet.
Ook het leggen van verband tusschen de uitkomsten van
het bedrijf en de te betalen belasting heeft hier geen zin,
aangezien een belasting met een zakelijk karakter natuurlijk
geheven wordt los van de gemaakte winst of het geleden
verlies.
Uit een en ander zal U duidelijk zijn, dat wij het thans
niet de tijd achten, om tot afschaffing of vermindering van
de eerst verleden jaar hier ter stede in navolging van tal
van andere gemeenten ingevoerde zakelijke belasting op het
bedrijf te besluiten, doch dat wij, zoodra de financieele
toestand der gemeente dit mogelijk maakt, bereid zijn te
overwegen, in hoeverre de heffing der zakelijke belasting
op het bedrijf minder drukkend kan worden gemaakt.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging de
verzoeken tot afschaffing der zakelijke belasting op het
bedrijf niet in te willigen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 207. Leiden, 10 Juli 1922.
In een tot Uwen Baad gericht, om praeadvies in onze
handen gesteld, adres verzoekt het Leidsch Drankweer
Comité U, te besluiten tot invoering van z.g. tapverbod
van sterken drank, geldende van des Zaterdagsmiddags 12
uur tot des Zondags op het voorgeschreven sluitingsuur,
zoomede op den 3den October. Dit adres is ondersteund
door een aantal betuigingen van adhaesie van verschillende
corporatie's, terwijl daarentegen de afdeeling Leiden van
den Bond van B. K. vereenigingen van den handeldrij-
venden en industriëelen middenstand in het bisdom Haarlem
„de Hanze", de afdeeling Leiden en omstreken van den
Ned. Bond van Koffiehuis-, Bestauranthouders en Slijters,
alsmede de B. K. vereenigitig „St. Jan", afdeeling Leiden
van den Ned. B. K. Bond van Hotel-Café-Bestaurantliouders
en Slijters, er in hare ter visie liggende adressen bij Uwe
Vergadering op aandringen, het verzoek van het Leidsch
Drankweer Comité niet in te willigen.
Na ampele overweging van de vraag, of vaststelling van
een z. g. tapverbod voor deze gemeente in den geest als
door genoemd Comité aangegeven, gewenscht is, zijn wij
tot de overtuiging gekomen, dat hoezeer het tegengaan
van drankmisbruik op zichzelf te loven valt en steun ver
dient tegen de invoering van zulk een tapverbod voor
Leiden overwegende bezwaren bestaan.
Deze bezwaren zijn deels van practischen aard, deels een
gevolg van de opvatting, welke de Kroon ten opzichte van
het tapverbod is toegedaan.
Een voornaam bezwaar van practischen aard is, dat de
naleving van een verordening, waarbij de verkoop of het
toedienen van sterken drank gedurende de bovengenoemde
dagen wordt verboden, nooit ten volle is te verzekeren,
waardoor het doel, dat men met het verbod wil bereiken,
voor een groot 'deel wordt gemist. Zoo zal een doeltreffende
controle uiterst moeilijk zijn en zal, zooals de Commissaris
van Politie in zijn bij de stukken gevoegd rapport terecht
opmerkt, het constateeren van clandestienen verkoop van
sterken drank vaak op vele moeilijkheden afstuiten. Het
behoeft geen betoog, dat juist op dit gebied een dergelijke,
overigens onvermijdelijke, leemte een groot bezwaar tegen
de betreffende verordening vormt. Doch gesteld al, dat het
mogelijk ware de verordening ten volle te doen naleven,
dan nog zouden hare bepalingen zonder veel moeite kunnen
worden ontgaan. Immers een tapverbod van de gemeente
Leiden zal den ingezetenen niet kunnen verbieden buiten
de gemeente sterken drank te koopen of te gebruiken, en
het ligt voor de hand te veronderstellen, dat zij, die zich
met een tapverbod niet kunnen vereenigen, zich door het
bezoeken van buiten Leiden gelegen inrichtingen aan de
werking daarvan zullen onttrekken. Zou men het drank
gebruik willen beperken, dan behoorde dit daarom naar
onze meening te geschieden door eene Bijksregeling en niet
door dé plaatselijke wetgevers, ieder naar eigen inzicht.
Voegt men bij het bovenstaande de groote waarschijnlijk
heid, dat men, door van te voren drank in te slaan, veelal
zal zorgen om op de dagen, waarvoor het tapverbod geldt,
toch van sterken drank voorzien te zijn, dan is het duidelijk,
dat met zoodanig verbod het beoogde doel niet zal worden
bereikt, ja dat er verkeerde gevolgen uit zullen kunnen
voortkomen, waarvan de nadeelen niet mogen worden onder
schat. Zoo heeft de praktijk elders reeds geleerd, dat onder
de werking van een tapverbod gedurende de kermis en
feestdagen het aantal wegens drankmisbruik opgemaakte
processen-verbaal niet noemenswaard verminderde. In ieder
geval gelooven wij niet, dat het verbod tot eenige beperking van
belang in het gebruik van sterken drank zal leiden, en dit té
minder, waar de verordening nimmer van toepassing zal kunnen
zijn op particuliere woningen of sociëteiten, die volgens de
vaststaande jurisprudentie van den Hoogen Baad niet als
voor het publiek toegankelijke localiteiten zijn te beschouwen,
het karakter van openbaarheid missen en dientengevolge
aan de werking van de gemeentelijke verordening zijn ont
trokken. Bovendien zou een regeling, waarbij aan voor het
publiek toegankelijke localiteiten wél, maar aan sociëteiten
het toedienen van sterken drank niet verboden zou worden,
geenszins van onbillijkheid jegens de houders van eerst
bedoelde inrichtingen zijn vrij te pleiten.
Ten slotte achten wij het uitvaardigen van een tapverbod
voor de Zondagen en voor feestdagen ook hierom onge-
wenscht, omdat daardoor wegens het misbruik, dat enkele
personen dan wellicht van sterken drank maken, ook allen
overigen ingezetenen op die dagen ieder gebruik van ster
ken drank elders dan tehuis of in sociëteiten, zou worden
ontzegd, eene beperking van de vrijheid der burgers, welke
naar onze meening te ver zou gaan.
Naast al deze bedenkingen naar het ons voorkomt intus-
schen reeds van genoegzaam gewicht om van de invoering van
een tapverbod te weerhouden staat het bezwaar, dat aan de
nieuwe verordening vermoedelijk een kort leven zou zijn
beschoren, aangezien de Kroon haar naar alle waarschijn
lijkheid in strijd met de wet zou achten en mitsdien op
grond van artikel 153 der Gemeentewet vernietigen.
De Kroon toch stelt zich, blijkens hare beslissingen, op
het standpunt, dat, wil de Baad van de hem bij art. 7 der
Drankwet gegeven bevoegdheid gebruik maken, dit alleen
geoorloofd is ten opzichte van die dagen, waarop misbruik van
sterken drank is te vreezen. Voor zooveel de desbetreffende
verordening zou steunen op het bepaalde in lid 1 sub 4° van
het aangehaalde wetsartikel, berust deze opvatting op de
duidelijke woorden der wet. De wet heeft hier immers op
het oog lotingsdagen voor de nationale militie, nationale
feestdagen, enz., waarop de bevolking in een bijzondere
stemming verkeert, waarin zij zich eerder dan op andere
dagen aan misbruik van sterken drank zal overgeven. Het
is duidelijk, dat de Zondag als wekelijks terugkeerende
rustdag met dergelijke dagen niet zonder meer gelijk gesteld
mag worden, en dus valt een verkoopverbod van sterken
drank gedurende den geheelen Zondag alleen dan te recht
vaardigen, indien omstandigheden zouden kunnen worden
aangevoerd, die, onafhankelijk van liet karakter van den
Zondag als zoodanig, de vrees voor verhoogd drankgebruik
wettigden.
Maar ook, wanneer de tapverbodverordening zou berusten
op de algemeene bevoegdheid, den Baad bij art. 135 der
Gemeentewet gegeven en in art. 7 der Drankwet zonder