316
MAANDAG 26 JUNI 1922.
bevoegdheid in onze scholen werken, maar in dit vak, waarin
zij zich indertijd geoefend hebben en waarin zij examen hebben
gedaan, geven zij geen les. Terwijl wij de personen, die daaraan
les zouden kunnen geven, omdat zij zich geoefend hebben en
examen hebben gedaan, laten rusten, wenden wij ons tot het
middelbaar onderwijs en stellen wij leeraren van het middel
baar onderwijs aan om het gymnastiekonderwijs in die klassen
te geven. Dat is iets, dat niet goed is, en, zooals ik straks er
voor heb gepleit om het handwerkonderwijs aan de gewone
onderwijzeressen op te dragen, wil ik dezelfde poging doen
teneinde dit vak te laten geven door menschen, die er bevoegd
toe zijn, maar tot dusverre niet in alle klassen daarin les
hebben gegeven.
Er koint bij, dat, wanneer een gymnastiekonderwijzer in
die klasse komt, hij öf de meisjes neemt, en dan blijven de
jongens over, of de jongens, en dan blijven de meisjes over,
en dan wordt op dat oogenblik het onderwijs in zoo'n klasse
niet aan de geheele klas gegeven. Dus ik vind het ook een
bezwaar, dat in de lagere klassen reeds de helft van de klas
er uit gaat gedurende uur per week en dat de andere
helft overblijft onder leiding van den gewonen klasse-onderwijzer,
om iets anders te doen.
Er komt ook nog bij, dat ik vernomen heb, dat het niet
altijd gemakkelijk is om in vacaturen van leeraar bij, het
gymnastiekonderwijs te voorzien.
Dit alles te zamen genomen, heeft mij er toe gebracht om
voor te stellen met de gewoonte, welke totnogtoe bestaan
heeft, gedeeltelijk te breken. Ook hier weder moet het niet
gaan met groote schokken; het moet geleidelijk gaan en
daarom zou ik die gymnastiekleeraren willen beperken tot
de hoogste klasse en het gymnastiekonderwijs in de lagere
klassen willen opdragen aan de personen, die wij hier toch in de
school hebben en die daartoe bevoegd zijn.
Dit wilde ik alleen zeggen ter toelichting van mijn amen
dement, dat en daarmede kom ik weder op de lijn, die
u aangegeven hebt, Mijnheer de Voorzitter, en die wij allen
kunnen volgen ook weder kan leiden tot eenige bezuiniging,
zonder dat daardoor het onderwijs in het gedrang komt; waut
voor de vakonderwijzers en voor de vakonderwijzeressen geven
wij, zooals de begrooting van dit jaar ons aanduidt, een
bedrag van ƒ73000.— uit. Wanneer daarop iets bezuinigd
kan worden en het onderwijs desniettegenstaande zijn gewonen
gang kan blijven gaan, dan is dat niet verkeerd.
Ik beveel dus dit amendement aan niet alleen in de belang
stelling van den Raad maar ook in de belangstelling van u,
Mijnheer de Voorzitter, in de hoop, dat u het niet onaan
nemelijk zult willen verklaren.
De Voorzitter. Wij hebben dit punt ernstig overwogen
en wij zijn wel geneigd mede te gaan in de richting, die de
heer Meijnen aangeeft, als hij een concessie wil doen en in
plaats van »na het vijfde leerjaar" wil lezen: vanaf het vijfde
leerjaar".
Het betreft hier toch een ander geval dan bij het hand
werkonderwijs. De hierbedoelde vakonderwijzers hebben toch
de middelbare aote, welke de andere onderwijzers niet hebben.
In zoover is het niet gelijk met het onderwijs in de handwerken.
Op dit oogenblik echter weet niemand hoe het zal gaan
met het nieuwe vak: lichamelijke oefening. De leden van den
Raad zullen weten, dat de vakken vrije- en ordeoefeningen
of gymnastiek vervallen zijn; in plaats daarvan is gekomen
het vak lichamelijke oefening. Dienaangaande zal, meen ik,
binnenkort een algemeene maatregel van bestuur verschijnen.
Het zal, geloof ik, voornamelijk bestaan in openluchtspelen;
daarvoor zullen spelleiders noodig zijn. Maar op dit oogenblik
kunnen Burgemeester en Wethouders in zoover medegaan
met den heer Meijnen, dat in een grooter aantal leerjaren
dit onderwijs gegeven zal worden door de klasse-onderwijzers,
indien "hij er toe kan besluiten de door mij zoo even aange
geven wijziging in zijn amendement aan te brengen.
Aanneming van het amendement zal tot groote bezuiniging
leiden. Als het beperkt blijft tot het 6e leerjaar, dan zal ver
kregen wcfrden een bezuiniging van ƒ20000.worden het
5e en het 6e leerjaar genomen, dan zou de bezuiniging zijn
14000.Dat heeft natuurlijk voornamelijk betrekking op de
toekomst, want op staariden voet zal die bezuiniging waar
schijnlijk niet aangebracht kunnen worden. De vakonder
wijzers zijn in vasten dienst; zij geven ieder ongeveer 30uur
per week les en dat zal, wanneer het amendement ongewij
zigd aangenomen wordt, worden ongeveer 11 uur, en wanneer
het in den door mij aangegeven zin gewijzigd wordt, 20.
Hoe het dan met die onderwijzers zal moeten gaan, kan ik
niet dadelijk zeggen. Wel kan ik er op wijzen, dat dan niet
behoeft voorzien te worden in de 2 vacature's, die thans bij
het gymnastiekonderwijs bestaan. Deze bezuiniging zal dus
dadelijk verkregen worden.
De heer Meijnen. M. d. Y. Ik dank u voor uw toelichting
en voor de houding, welke u tegenover het amendement
aanneemt. Uw wenk om het vijfde leerjaar er bij te nemen,
zoodat ook in dat leerjaar het gymnastiekonderwijs door
vakonderwijzers zal worden gegeven, wil ik gaarne volgen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het gewijzigd amendement van den heer Meijnen wordt in
stemming gebracht en met 19 tegen 4 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren Kuivenhoven, Meijnen, Wilmer,
Sijtsma, Oostdam, Stijnman, de Lange, van Hamel, Bisschop,
Sanders, Eerdmans, Jan de Lange, Heemskerk, Pera, Mulder,
Bots, mevrouw van Itallievan Embden, de heer Wilbrink
en de Voorzitter.
Tegen stemmen: de heeren van Stralen, Groeneveld, van
Eek en A. Eikerbout.
(Mevr. DubbeldemanTrago had de vergadeiing inmiddels
verlaten, terwijl de heer Piekaar deze tijdelijk had verlaten.)
Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens besloten geene
verandering aan te brengen wat betreft het ouderwijs in gym
nastiek en teekenen, met dien verstande, dat het onderwijs
in eerstgenoemd vak vanaf het 5de leerjaar door een vak
onderwijzer wordt gegeven. Dit laatste geldt niet voor de
leerschool, waar de oude toestand bestendigd blijft.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt overeen
komstig conclusie XIV van het voorstel van Burgemeester
en Wethouders besloten.
Beraadslaging over conclusie XV, luidende:
»dat op de opleidingsscholen en scholen voor u. 1. o. eens
per 3 maanden een rapport aan de ouders wordt toegezonden
en dat aan de leerlingen van de scholen voor u. I. o., die
alle klassen met vrucht hebben doorloopen, een einddiploma
wordt uitgereikt;"
waarop zijn voorgesteld twee amendementen
een, door mevrouw van Itallievan Embden en den heer
Sijtsma, strekkende om in de plaats van »de opleidingsscholen
en scholen voor uitgebreid lager onderwijs" te lezen »alle
scholen" en het gelijkluidend amendement van den heer
Groeneveld.
De Voorzitter. Beide amendementen hebben tot strekking
te bepalen, dat op alle scholen rapporten zullen worden gegeven,
en dus niet alleen, zooals ons voorstel luidt, op de opleidings
scholen en de scholen voor uitgebreid lager onderwijs.
Namens Burgemeester en Wethouders kan ik mededeelen,
dat wij die wijziging willen overnemen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens besloten, dat
op alle scholen eens per 3 maanden een rapport aan de ouders
wordt toegezonden en dat aan de leerlingen van de scholen
voor uitgebreid lager onderwijs, die alle klassen met vrucht
hebben doorloopen, een einddiploma wordt uitgereikt.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt overeen
komstig conclusie XVI van het voorstel van Burgemeester en
Wethouders besloten.
Beraadslaging over conclusie XVII, luidende:
»dat de tegenwoordige bepalingen betreffende uitreiking van
getuigschriften en prijzen in de nieuwe organisatie uitsluitend
gelden voor de leerlingen van hot 7e leerjaar",
waarop twee amendementen zijn voorgesteld:
een, door den heer Meijnen, strekkende om in deze conclusie
in den 2en regel te laten vervallen de woorden »en prijzen";
en een, door den heer Groeneveld, strekkende om deze con
clusie te lezen als volgt:
»dat bij het gewoon lager onderwijs getuigschriften zullen
worden uitgereikt, uitsluitend na het 7e leerjaar en prijzen
zullen worden gegeven op het eind van het 5e, 6e en 7e leerjaar."
De Voorzitter. De heer Meijnen stelt voor de prijzen te
schrappen en de heer Groeneveld wil de prijzen uitbreiden,
terwijl Burgemeester en Wethouders alleen aan leerlingen
van het 7de leerjaar prijzen willen toekennen.
Ik moet den heer Meijnen er opmerkzaam op maken, dat
hij zijn zin niet krijgt, als de woorden »en prijzen" worden
geschrapt, omdat dan omtrent de prijzen niets wordt beslist.
Ik geef hem daarom in overweging zijn amendement aldus te
doen luiden:
»punt XVII te lezen als volgt: