MAANDAG 20 JUNI 1922. 315 als wij voor het nuttige handwerken de vakonderwijzeressen afschaften en vervangen door gewone onderwijzeressen. De heer van Hamel. M. d. V. Gij hebt gezegd, dat de Inspecteur ingevolge een wenk van den Minister het niet zou goedvinden, wanneer het handwerkonderwijs buiten de gewone schooluren werd gegeven. Ofschoon ik het niet zoo donker inzie, zal ik mij daarbij voorloopig wel moeten neerleggen. Ik zie echter in de toekomst gebeuren, dat wij op deze rege ling moeten terugkomen, want ik geloof niet, dat de wet zal blijven zooals zij thans luidt. Nu de Gemeente alleen de kosten hiervan draagt moet zij ook niet zóó door het Rijks- schooltoezicht gedwongen kunnen worden. Het spijt mij, dat de Inspecteur aan deze wijziging zijn goedkeuring heeft ge hecht, want ik heb met instemming zooeven een citaat van hem gehoord, dat men rekening moet houden met het histo risch gewordene, hetgeen hij zelf hier echter niet heeft gedaan. De historische ontwikkeling van het handwerkonderwijs is van groot belang en van groot nut voor het onderwijs ge weest en ik zou het zeer bejammeren en een grooten terug gang vinden, indien dat onderwijs aan klasse-onderwijzeressen werd toevertrouwd. De heer Meijnen heeft een voorstelling van de opleiding van de klasse-onderwijzeressen, wat het handwerkonderwijs betreft, gegeven, die absoluut onjuist is. De opleiding van de klasse-onderwijzeressen voor het handwerkonderwijs was althans veelal een gansch andere en veel minder omvattend dan die van de vakonderwijzeressen, en het examen, dat laatstge noemden afleggen, is van geheel anderen aard dan het examen, dat de klasse-onderwijzeressen in dit vak afleggen, die kunnen of konden volstaan en van die gelegenheid hebben velen gebruik gemaakt met een eenvoudige aanteekening bij haar akte van onderwijzeres. Als de klasse-onderwijzeressen haar leven lang niets meer aan dat vak hebben gedaan, is het althans bij verreweg het meerendeel der klasse-onderwijze ressen van de scholen 3de klasse in de verdrukking gekomen en- kunnen zij onmogelijk het onderwijs daarin geven. Indertijd hadden wij verschillende particuliere cursussen in het hand werkonderwijs, een onderwijs, dat voorziet in de behoeften van het volkskind, maar die cursussen zijn langzamerhand opgeruimd, omdat men het verkeerde ervan inzag die cursussen werden namelijk gegeven des avonds van 5 tot 7 uur en soms nog veel later en in kleine veelal onge schikte lokalen of kamers van particuliere onderwijzeressen, en toen is de bestaande regeling ingevoerd tot vreugde van vele moeders en tot zegen van het volkskind. Ook op de bizondere uoMcsscholen zijn wakonderwijzeressen in handwerken. Die regeling had werkelijk een historische ontwikkeling voor zich, wat zeer in het voordeel van het volkskind ge weest is. Ik zou het zeer bejammeren wanneer de bezuinigingswoede zoover ging, dat men, om dit geld uit te sparen, dit onderwijs ging toevertrouwen aan de klasse-onderwijzeres. De heer Wilmer. M. d. V. Ik wensch u een pertinente vraag te stellen. Door den heer van Hamel is iets gezegd wat in lijnrechten strijd is met hetgeen de heer Meijnen heeft gezegd. Het be treft een zeer belangrijk punt voor mij, namelijk de vraag, of de opleiding en het examen van een vakonderwijzeres in de handwerken precies dezelfde zijn als de opleiding en het examen in dit vak van een gewone onderwijzeres, die de acte van bekwaamheid in dit vak heeft. De heer Meijnen zegt, dat het precies gelijk is en dat wordt door den heer van Hamel pertinent ontkend. Dit is een zeer belangrijke vraag en daaromtrent wil ik zekerheid hebben. De Voorzitter. Ik meen, dat de heer Meijnen het bij bet rechte eind heelt. De heer Wilbrink. Ik wil nog doen opmerken, dat ons voorstel eigenlijk een tusschenweg aangeeft en dat wij daar mede een overgangstijdperk beoogen, opdat de gewone onder wijzeressen zich in het vak kunnen inwerken; de vakonder wijzeressen zullen dan in het zesde leerjaar aanvullen wat aan de opleiding der kinderen nog ontbreekt. Dan moet ik opkomen tegen de bewering van den heer de Lange, dat aan de bijzondere scholen het handwerkenonderwijs aan de gewone onderwijzeressen opgedragen is. Dat is niet zoo. Ook aan de bijzondere scholen heeft men daarvoor vak onderwijzeressen. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer van Hamel wordt in stemming gebracht en met 21 tegen 4 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Kuivenhoven, Meijnen, Wilmer, Sijtsma, van Stralen, Oostdam, Stijnman, de Lange, Piekaar, van Eek, Bisschop, Sanders, Jan de Lange, mevrouw Dubbel- demanTrago, de heeren Heemskerk, Pera, Mulder, Bots, mevrouw van ltallievan Embden, de heer Eikerbout en de Voorzitter. Vóór stemmen: de heeren Groeneveld, van Hamel,Eerdmans en Wilbrink. Het amendement van mevrouw van ltallie—van Embden en den heer Sijtsma wordt vervolgens met 13 tegen 12 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Kuivenhoven, Sijtsma, van Stralen, Piekaar, Groeneveld, van Hamel, van Eek, Eerdmans, mevrouw DubbeldemanTrago, de heer Heemskerk, mevrouw van ltallie—van Embden, de heeren A. Eikerbout en Wilbrink. Tegen stemmen: de heeren Meijnen, Wilmer, Oostdam, Stijnman, de Lange, Bisschop, Sanders, Jan de Lange, Pera, Mulder, Bots en de Voorzitter. De Voorzitter. Ingevolge deze beslissing is het amendement van den heer Wilbrink c.s. en dat van den heer Groeneveld vervallen. Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens besloten, dat het onderwijs in de nuttige handwerken onder schooltijd worde gegeven en toevertrouwd blijft aan de vakonder wijzeressen. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt over eenkomstig conclusie XII van het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. Beraadslaging over conclusie XIII, luidende: »geene verandering aan te brengen wat betreft het onderwijs in gymnastiek en teekenen", waarop door den heer Meijnen een amendement is voor gesteld, strekkende om aan deze conclusie toe te voegen: smet dien verstande, dat, wat het onderwijs in de gymnastiek betreft, de leerplans worden gewijzigd in dier voege, dat het onderwijs in de vrije- en ordeoefeningen der gymnastiek na het vijfde leerjaar wordt vervangen door het onderwijs in gymnastiek." De Voorzitter. Ik zou zoo vrij willen zijn aan den heer Meijnen een andere redactie in overweging te geven. Ik heb tegen dit amendement hetzelfde bezwaar, dat ik reeds tegen andere amendementen heb aangevoerd, namelijk dat daarin gesproken wordt van het wijzigen der leerplans, welke ter beoordeeling staan, niet van den Raad, doch van Burgemeester eh Wethouders in overleg met den Inspecteur. Ik geloof, dat de bedoeling van den voorsteller het best zou worden weer gegeven, als zijn amendement aldus werd gelezen: »met dien verstande, dat het onderwijs in eerstgenoemd vak van af het zesde leerjaar door een vakonderwijzer wordt gegeven." Ik wil onmiddellijk daaraan nog een andere opmerking toevoegen. Ik weet niet of de heer Meijnen er aan gedacht heeft, dat het op de leerschool met dat vak eenigszins anders gesteld is dan op de andere scholen. Waar de kweekelingen ook moeten leeren les te geven in dat vak, is het gewoonte geweest het aan die school geheel te laten geven door vak onderwijzers, dus al van het eerste leerjaar af. Mocht de heer Meijnen daaraan niet hebben gedacht en mccht hij dien toestand wenschen te bestendigen, dan zou hij aan zijn amendement moeten toevoegen Dit laatste geldt niet voor de leerschool, waar de oude toestand bestendigd blijft." Wenscht de heer Meijnen evenwel, dat ook de leerschool onder zijn voorstel zal vallen, dan moet hij natuurlijk het laatste weglaten. De heer Meijnen. M. d. V. Ik dank u voor den wenk, welken u mij hebt gegeven ten aanzien van de redactie van mijn amendement; ik volg dien gaarne op, terwijl ik ook overneem de wijziging, welke u mij aan de hand hebt gedaan ten aanzien van de leerschool, want het is niet mijn bedoeling, het onder wijs aan die school te verminderen in kwaliteit. Het amendement loopt min of meer parallel met uw idee omtrent het handwerkonderwijs. Op de scholen in Leiden zijn aanwezig personen met de bevoegdheid om te geven vrije en orde-oefeningen. Ook hier hebben wij te maken met personen, die zich vroeger daarvoor geoefend hebben en daarvoor examen hebben gedaan; ook hier hebben wij te maken met een toestand, dat de menschen, die zich daarvoor geoefend hebben en daar voor examen hebben gedaan, op welk examen zij in aanraking zijn gebracht met verschillende klassen, hoogere en lagere, zich later niet in die klassen in het les geven in dat vak hebben kunnen oefenen. Wij laten die menschen met die

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 27