312
MAANDAG 26 JUNI 1922.
Dat is wel wat al te veel gevergd, maar bovendien, zooals
het amendement luidt betreft het :t leerplan en is het dus
niet voor aanneming vatbaar.
Ik zou den voorstellers daarom in overweging willen geven
het amendement aldus te redigeeren:
»dat het onderwijs in de nuttige handwerken in het 3e,
4e en 5e leerjaar onder schooltijd zooveel mogelijk door de
gewone onderwijzeressen wordt gegeven, in het 6e leerjaar
echter door een vakonderwijzeres en dan gedeeltelijk buiten de
gewone schooltijden."
Dan behoeven wij niet uit het aantal uren een bedoeling
te putten, die in de woorden in het geheel niet opgesloten
ligt, en dan is, meen ik, precies de bedoeling van de heeren
weergegeven. Zoo is het amendement voor behandeling vatbaar.
Ik ben het met het .amendement van den heer Wilbrink
niet eens. Ik heb het echter geredigeerd in zijn geest. Kan hij zich
met deze gewijzigde redactie vereenigen?
De heer Wilbrink. M. d. V. Als ons amendement anders
niet voor aanneming vatbaar is, dan leg ik mij bij die
gewijzigde redactie neder.
De Voorzitter. Zooals het amendement oorspronkelijk luidde
stond het onderwerp niet ter competentie van den Raad.
De heer van Hamel. M. d. V. Met groot leedwezen heb ik
kennis genomen van het voorstel van Burgemeester en Wet
houders. Het komt mij voor, dat dit wel is een van de
grootste nadeelen, welke aan deze reorganisatie verbonden zijn.
Het handwerkonderwijs verheugt zich hier ter stede in een
ongekenden bloei. In 1894 of 1896 is hier het handwerk
onderwijs gereorganiseerd in den zin zooals het tegenwoordig
is: het is een onderwijs, dat er mag wezen en dat ons door
vele gemeenten benijd wordt.
Het handwerkonderwijs voor meisjes, dat zich hier ver
heugt in een groote populariteit en een ongekenden bloei, is
iets wat de meisjes niet kunnen missen; ik zou haast kunnen
zeggen: naast lezen en schrijven is dit een van de groote
dingen, welke zij voor hun leven mede moeten hebben.
Dit onderwijs moet gegeven wordendoor vakonderwijzeressen,
omdat die veel meer techniek van het onderwijs hebben: die
hebben veel meer verstand van het vak dan de klasse
onderwijzeressen; zij zijn er mede vertrouwd geraakt; en de
kinderen steken veel meer van het handwerkonderwijs op als
het gegeven wordt door vakonderwijzeressen dan wanneer
het gegeven wordt door de klasse-onderwijzeressen.
Wanneer dit onderwijs gegeven wordt onder schooltijd,
dan gaat er van het gewone onderwijs weder heel wat af.
Er gaat per week reeds één uur af voor het gebruikmaken
van de badinrichting, één uur voor het godsdienstonderwijs,
l£ uur voor de lichamelijke oefeningen voor meisjes en 1£ uur
voor de lichamelijke oefeningen voor jongens, totaal 5 uren
wordt nu het handwerkonderwijs voor meisjes onder schooltijd
gegeven, dan konten er weder 3 uren bij, zoodat er van de
26 schooluren per week 8 uren zouden afgaan.
Vruchtdragend kan het handwerkonderwijs alleen zijn
wanneer het gegeven wordt buiten de gewone schooluren.
Gebeurt het onder schooltijd, dan komen de jongens verder
en blijven de meisjes achter, of men zou de jongens met een
en ander moeten bezighouden, zoodat zij niet te veel vóór
komen. Bovendien geeft het buiten de gewone lesuren ge
geven geen stoornis in den gewonen gang van onderwijs.
De handwerkonderwijzeressen zijn, zooals ik zeide, er zeer
vertrouwd mede en de klasse-onderwijzeressen zijn daarvan
niet zóó op de hoogte; voor dezen is het een bijvak en vooral
in den eersten tijd zal men de vakonderwijzeressen niet
kunnen missen.
Jarenlang heb ik gestreden voor het onderwijs in de hand
werken zooals het tegenwoordig gegeven wordt. Zóó heeft het
nut voor de leerlingenmaar wanneer het gegeven wordt,
zooals Burgemeester en Wethouders voorstellen, dar: vreesik
dat het peil van dit onderwijs enorm zal dalen, zeer tot
schade van de meisjes, die toekomstige huisvrouwen moeten
worden. Ik geloof, dat men den huishoudens en den moeders
geen dienst zou bewijzen door het handwerkonderwijs te gaan
réorganiseeren in den zin als Burgemeester en Wethouders
voorstellen. In het archief van Onderwijs zult u belangrijke
gegevens vinden ter verdediging van mijn standpunt: adviezen
van de Plaatselijke Schoolcommissie, rapporten van de Hoofden
der Scholen, advies van den heer J. A. van Dijk, indertijd
Directeur der Kweekschool enz. enz.
Mijnheer de Voorzitter. U hebt mijn voorstel vaag genoemd.
Ik heb deze redactie gekozen »indien eenigszins mogelijk,
althans wat betreft het onderwijs, te geven door vakonder
wijzeressen" met het doel om, wanneer niet ingegaan werd
op het denkbeeld om het handwerkonderwijs buiten
schoolt ij d te geven, wat ik het ideaal zou vinden, althans
te bereiken, dat het onderwijs zou blijven toevertrouwd aan
Yakonderwijzeressen. Mijn voorstel beoogt dus, dat het onder
wijs in dit vak, zooals tegenwoordig, buiten den schooltijd door
vakonderwijzeressen wordt gegeven.
Dit laatste gedeelte loopt eenigszins parallel met het amen
dement van mevrouw van Itallie, die het onderwijs eveneens
door vakonderwijzeressen wil laten geven, terwijl de heer
Wilbrink, die het onderwijs in de 6e klasse aan vakonder
wijzeressen wil opdragen, ook eenigszins in mijn schuitje komt.
De Voorzitter. Wenscht mevrouw van Itallie haar amen
dement nog toe te lichten?
Mevrouw van Itallievan Embden. M. d. V. Het is niet
noodig dat te doen, want wij moeten zuinig zijn met den tijd
van den Raad en ik kan niet beter toelichten, dat het onder
wijs in de nuttige handwerken door vakonderwijzeressen moet
worden gegeven, dan de heer van Hamel dat heeft gedaan.
Waarom zou ik dat nogmaals doen? Wij hebben gemeend te
moeten voorstellen het onderwijs binnen de schooluren te doen
geven, omdat een regeling om het buiten de schooluren te doen
geven moeilijk was te treffen, maar zoowel in het belang van
het onderwijs zelf als met het oog op de wenschelijkheid om
de jongens en meisjes bij het gewone onderwijs gelijk te doen
blijven, zou het de voorkeur verdienen deze lessen buiten den
gewonen schooltijd te brengen.
De heer Wilbrink. M. d. V. Wij zijn bezig aan de behan
deling van de reorganisatieplannen voor het onderwijs, waar
gelijkelijk bij inbegrepen is het 7de leerjaar, zoodat het alles
zins de bedoeling is het onderwijs voor het volkskind te ver
beteren. Het gaat mijns inziens niet aan te zeggen, dat het
voor enkele speciale vakken noodig is, dat de kinderen wat
meer leeren, maar niet te vragen naar de behoeften van de
kinderen als zoodanig. Ik heb met ingenomenheid den heer
Meijnen hooren betoogen, dat wij aan ieder kind moeten geven
het onderwijs, dat het noodig heeft in de sfeer, waarin het
verkeert en waarin het waarschijnlijk ook in de toekomst zal
verkeeren. En waar die gedachtengang van den heer Meijnen
hier zooveel instemming heeft gevonden, hoop ik, dat dit ook
met mijn voorstel zoo zal gaan. Ik wil niet zeggen, dat ik dat
op paedagogische gronden zoo goed kan verdedigen als de heer
Meijnen dat heeft gedaan, maar ik wil toch even trachten
aan te toonen, dat wij met ons handwerkonderwijs voor de
kinderen der volksscholen op den verkeerden weg zijn. Willen
wij den kinderen werkelijk geven wat zij noodig hebben, dan
moeten wij dunkt mij het handwerkonderwijs, waarmede wij
thans, zooals de heer van Hamel heeft aangetoond, op den
goeden weg zijn, niet gaan afbreken. Het volkskind heeft noodig,
dat het opgeleid wordt om later als huisvrouw in een gezin
te kunnen optreden. Voornamelijk de kinderen van de tegen
woordige 3e klasse-scholen of de toekomstige scholen voor
eindonderwijs zullen bestemd zijn om later als arbeidersvrouw
in een arbeidersgezin of in een klein burgergezin op te treden
als huisvrouw en dan is het noodig, dat die huisvrouw geleerd
heeft om het goed, zoo niet geheel nieuw te maken, dan toch
te herstellen. Ik geloof, dat de ervaring ook bij het herhalings-
onderwijs opgedaan, dat, als men eenmaal iets geleerd heeft,
juist omdat men het kent liefhebberij heeft om het verder te
leeren en althans niet te verliezen hetgeen men geleerd heeft,
door er de hand aan te houden. Heeft een meisje op de lagere
school geleerd het goed te herstellen, dan zal zij, van de
school vertrokken zijnde, dat hoogst waarschijnlijk ook thuis
bijhoudenheeft zij het echter niet geleerd op de lagere school
en moei; zij dan, des avonds van haar betrekking of van de
fabriek komende, iets beginnen te leeren, waarin zij, omdat
zij het niet kent, geen lust heeft, dan zal er in den regel niets
van terecht komen. Daarom is het mijns inziens van zoo groot
belang, dat reeds in de lagere school aan de kinderen werkelijk
ook goed handwerkonderwijs gegeven wordt. Ik acht het van
meer belang, dat de volkskinderen dit goed leeren, wat zij in
hun later leven beslist noodig hebben, dan dat ze zoover komen
wat betreft taal, schrijven of rekenen. Ik kan niet inzien, dat
het met deze vakken niet iets minder zou kunnen. Ik zeg
niet, dat dit noodzakelijk is, maar ik acht het handwerk
onderwijs voornamer dan het andere.
Bij de tegenwoordige regeling genieten de meisjes tot haar
twaalfde jaar, bij een aantal schoolweken van 45 per jaar, in
het geheel 810 uren handwerkonderwijs. Burgemeester en
Wethouders stellen nu voor dat te verlagen tot 360 uren, dus
nog minder dan de helft, en dat nog terwijl er een leerjaar
bij komt. Er komt nog iets bij. Als men, zooals nu, in een
klas 2 uur achtereen handwerkonderwijs geeft, dan wordt die
tijd bijna geheel benut, maar als men slechts 1 uur handwerk
onderwijs achtereen geeft, dat gaat er in het begin van dat
uur eenige tijd verloren, wat allicht te stellen is op 10 minuten.
Het betreft hier een tak van onderwijs, die zeer in de be
hoefte van het volkskind voorziet en daarom zijn wij met
ons voorstel gekomen.
Wat nu aangaat het bezwaar van den Voorzitter tegen de
oorspronkelijke redactie van ons amendement, in elk geval