306
MAANDAG 26 JUNI 1922.
vasthouden aan de tegenwoordige regeling, namelijk half-
jaarlijksche toelating, welke medebrengt halve jaarklassen. Dit
is voor de leerlingen veel beter, want het klopt beter met de
tijden van toelating, anders zouden kinderen soms bijna een
vol jaar op toelating moeten wachten.
In elk geval zou ik dus uit b willen zien vervallen de woorden
»in scholen met jaarklassen" of die veranderd zien in»in
scholen met halljaar-klassen".
De Voorzitter. Ik doe opmerken, dat volgens punt VII de
scholen voor eindonderwijs leerlingen toelaten op 2 tijdstippen
in het jaar: met 1 Maart en met 1 September. In zoover blijft
dus de oude toestand bestaan. Alleen zijn de tijdstippen eenigs-
zins veranderd. De mogelijkheid bestaat, dat de kinderen van
de eene school naar de andere overgaan. Op den duur zullen
er ook op deze scholen jaarklassen komen, zooals de staat
aanwijst, die bij ons praeadvies is gevoegd; maar wij zullen
altijd houden het tweemaal per jaar opnemen, namelijk met
1 Maart en met 1 September. De mogelijkheid blij ft dus bestaan,
dat men van de eene school naar de andere overgaat. In het
begin zal dit moeten gebeuren omdat de nieuwe toestand zich
pas langzamerhand voltrekt, maar later zal het nog kunnen,
wat dit voordeel zal medebrengen, dat een kind dat blijft zitten
maar een half jaar ten achter raakt. Ik geloof dus, dat hetgeen
u verlangt, reeds in ons voorstel opgesloten ligt.
De heer van Hamel. Als dat zoo is, heb ik er vrede mee.
De Voorzitter. Gij vraagt stemming over punt V, b, niet waar
De heer van Hamel. Ja, Mijnheer de Voorzitter.
De heer Sijtsma. M. d. V. Mogen wij uitmaken, dat die
scholen niet gesplitst zullen worden? Ik dacht, dat de wet de
splitsing voorschreef.
De Voorzitter. Neen, de splitsing is niet in de wet voor
geschreven. De wet treedt alleen in zooverre dwingend op, dat
zij voor elke school een maximum aantal leerlingen van 400
bepaalt, maar, naar ik verneem, zal dat cijfer uit de wet
verdwijnen.
De heer Sijtsma. Wij zouden er een kostbaarder besluit
door nemen.
De Voorzitter. En wij zouden bij een niet-ambulant hoofd
een ongewenschten toestand krijgen.
De heer Sijtsma. M. d. V. Het verwondert mij, dat de heer
van Hamel, die altijd met kracht op bezuiniging aandringt,
thans een voorstel doet, waarbij niet de zuinigheid de wijs
heid wel eens zou kunnen bedriegen maar de zuinigheid op
roekelooze wijze zou worden veronachtzaamd. Als het Rijk
en de gemeente dien kant niet uit willen, vind ik het van
een strijder voor de zuinigheid al te erg om daarmede te
komen. Ik begrijp het heel goed, de heer van Hamel heeft
dat stelsel zien worden en zien groeien, hij is er mede opge
groeid, maar toch zöu ik zeggen, dat hij met zijn tijd moet
meegaan, vooral als er geld mee kan worden bespaard. Ik
geef den heer van Hamel dan ook in overweging zijn voorstel
in te trekken; hij zou daarmede, geloof ik, verstandig doen.
De heer Eerdmans. M. d. V. Het was niet mijn voornemen
hierover iets te zeggen, maar na hetgeen de heer Sijtsma in
het midden heeft gebracht moet ik toch opmerken, dat de
gronden, welke tegen de splitsing zijn aan te voeren, wat
het belang van het onderwijs betreft, op zich zelf reeds vol
doende zouden zijn om zich daarover uit te spreken, want,
als wij op dit oogenblik scholen konden tot stand brengen,
welke ieder op zich zelve stonden in een afzonderlijk gebouw,
dan zou de zaak anders zijn dan bij den toestand, waarin wij
thans verkeeren. Als wij op dit oogenblik gaan splitsen zullen
wij den toestand krijgen, dat wij in één gebouw twee scholen
krijgen met twee niet-ambulante hoofden, en nu weet ik niet of
het mogelijk zal wezen afzonderlijke uitgangen voor ieder
dier scholen te maken, maar zelfs al is dat het geval, dan
spreekt het van zelf, dat het niet zonder moeilijkheid zal zijn
om daarin te voorzien. De toestand, waarin het onderwijs op
dit oogenblik verkeert, noodzaakt ons niet daartoe over te
gaan, wat de wettelijke bepalingen betreft, wanneer wij het
aantal leerlingen in het oog vatten, maar waar de hoofden
niet meer ambulant mogen zijn, is een school met 12 klassen
moeilijk meer te besturen. Nu kan ik mij volkomen begrijpen,
dat, als de wettelijke bepalingen er toe dwingen het hoofd
niet-ambulant te maken, bij iemand het onderwijsbelang zoo
zwaar weegt, dat hij er in het openbaar getuigenis van wil
afleggen, dat hij dit niet den meest gewenschten toestand
acht in het belang van het onderwijs. Ik kan mij voorstellen,
dat de heer van Hamel, al is hij niet vastgeroest aan dit
stelsel, toch wenscht te getuigen van hetgeen hij anders
denkt in dit opzicht dan de Rijkswetgever in het stelsel, dat
hij ons oplegt, over al deze dingen denkt. De voorgestelde
regeling zal voor hebben, dat zij eenigermate tegemoet komt
aan de onkosten, welke de gemeente moet maken. Dit zijn
een van de dingen, die spreken voor bezuiniging, maar dit
neemt niet weg, dat men wel het bezwaar kan hebben, dat
in den toestand, die geboren zal worden, moeilijkheden dreigen,
waarvan men niet weet hoe zij zullen zijn. Ik stem toe wat
de Wethouder zegt, dat, nu eenmaal de wet zoo is en wij
een anderen toestand krijgen, het niet aangaat .het bestaande
te bestendigen. Immers, als wij een school van twaalf klassen
hebben en een hoofd, dat als zoodanig niet volkomen kan
fungeeren, dan zal de zaak niet goed marcheeren, maar nu
er wordt gezegd, dat dat uitgesproken moet worden, kom ik
op voor het denkbeeld, dat helaas niet kan worden door
getrokken, omdat de Rijkswetgever ons hiertoe noodzaakt.
De Voorzitter. Alleen nog deze korte opmerking, dat ik
het geheel eens ben met de beschouwingen van den heer
Eerdmans.
Ik heb reeds eerder gezegd, dat ik in de verste verte geen
bewonderaar ben van de splitsing, integendeel, ik zie er in een
verknoeien van de scholen, maar in verband met de wettelijke
bepalingen moet het nu eenmaal dien kant uit. Wat professor
Eerdmans heeft gezegd, is dus volkomen naar mijn hart
gesproken.
De beraadslaging wordt gesloten.
De conclusie V wordt gesplitst in stemming gebracht.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, dat de tegen
woordige 3e klasse scholen met een of meer centrale scholen
voor het 7e leerjaar, gezamenlijk eindonderwijs geven en de
leerlingen ook geschikt maken voor het volgen van onderwijs
aan de Ambachtsschool.
Met 21 tegen 2 stemmen wordt vervolgens besloten, dat van
de 9 derde klasse-scholen 8 worden gesplitst in scholen met
jaarklassen.
Vóór stemmen: de heeren Kuivenhoven, Meijnen, Wilmer,
Sijtsma, Oostdam, Stijnman, de Lange, Piekaar, Groeneveld,
van Eek, Bisschop, Sanders, de Lange, mevrouw Dubbeldeman
Trago, de heeren Pera, Mulder, Bots, mevrouw van Itallie
van Embden, de heeren A. Eikerbout, Wilbrink en de Voorzitter.
Tegen stemmen: de heeren van Hamel en Eerdmans.
Zonder hoofdelijke stemming wordt ten slotte besloten, dat
de van der Werffstraatschool als derde klas-school wordt
opgeheven en dat de leerlingen dier school over de overblijvende
scholen der zelfde soort worden verdeeld.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt achter
eenvolgens overeenkomstig de conclusiën VI en VII van het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
Beraadslaging over conclusie VIII, luidende: »dat het vak
handenarbeid niet zal worden ingevoerd".
De Voorzitter. Op dit punt is geen amendement ingediend,
maar mevrouw van Itallie heeft op punt XI een amendement
ingediend, dat eigenlijk bij punt VIII thuis behoort. De 2e en
3e alinea van dit amendement luiden namelijk:
»dat voor de jongens in die uren onderwijs zal worden
gegeven in handenarbeid;
dat Woensdagsmiddag facultatief zal worden toegevoegd een
cursus in handenarbeid voor meisjes en jongens".
Nu staat in punt VIII, dat het vak handenarbeid niet zal
ingevoerd worden. Het is, dunkt mij, beter dat het amendement
van mevrouw van Itallie behandeld wordt bij dit punt en
niet bij punt XI.
De heer van Hamel. M. d. V. Zou het toch eigenlijk niet
beter zijn die quaestie bij punt XI te behandelen?
De Voorzitter. Ik doe den heer van Hamel opmerken,
dat dat niet kan om deze reden. In punt VIII staat, dat het
vak handenarbeid niet zal ingevoerd worden. Nu kan men
toch bij een volgend punt geen amendement voorstellen,
waarbij het vak weer wel wordt ingevoerd.
De heer van Hamel. M. d. V. U stelt dus punt XI aan
de orde?
De Voorzitter. Neen, volstrekt niet. Ik geef alleen mevrouw
van Itallie in overweging haar amendement bij punt VIII in